Vertaling van hit

Inhoud:

Engels
Nederlands
to hit, to knock, to strike, to smack, to stub {ww.}
slaan
opvallen
kloppen 
klappen

I hit
you hit
we hit

ik sla
jij slaat
wij slaan
» meer vervoegingen van slaan

I didn't mean to hit him.
Het was niet mijn bedoeling hem te slaan.
hit, hit-song {zn.}
schlager
hit
hit, strike {zn.}
tik
stoot
slag  [m]
schop
klap
houw
to beat, to hit, to strike, to wallop {ww.}
slaan
meppen
klappen
kloppen 
houwen

I hit
you hit
we hit

ik sla
jij slaat
wij slaan
» meer vervoegingen van slaan

to hit, to rack up, to score, to tally {ww.}
doelpunten

I hit
you hit
we hit

ik doelpunt
jij doelpunt
wij doelpunten
» meer vervoegingen van doelpunten

to hit, to strike {ww.}
frapperen

I hit
you hit
we hit

ik frappeer
jij frappeert
wij frapperen
» meer vervoegingen van frapperen

to hit, to pip, to shoot {ww.}
aanschieten

I hit
you hit
we hit

ik schiet aan
jij schiet aan
wij schieten aan
» meer vervoegingen van aanschieten

to hit {ww.}
slaan

I hit
you hit
we hit

ik sla
jij slaat
wij slaan
» meer vervoegingen van slaan

to hit {ww.}
slaan
uithalen
kletsen

I hit
you hit
we hit

ik sla
jij slaat
wij slaan
» meer vervoegingen van slaan

to hit {ww.}
trammen

I hit
you hit
we hit

ik tram
jij tramt
wij trammen
» meer vervoegingen van trammen

to hit, to rack up, to score, to tally {ww.}
scoren
inschieten
scoren

I hit
you hit
we hit

ik scoor
jij scoort
wij scoren
» meer vervoegingen van scoren

to hit {ww.}
kleunen

I hit
you hit
we hit

ik kleun
jij kleunt
wij kleunen
» meer vervoegingen van kleunen

to catch, to hit, to run across, to strike, to attain, to encounter, to find, to score, to run up against {ww.}
halen
treffen 
teisteren
raken 
inslaan

I hit
you hit
we hit

ik haal
jij haalt
wij halen
» meer vervoegingen van halen

I must catch the first train.
Ik moet de eerste trein halen.
Let's hurry so we can catch the bus.
Laten we opschieten om de bus te halen.
to hit {ww.}
treffen
raken

I hit
you hit
we hit

ik tref
jij treft
wij treffen
» meer vervoegingen van treffen

knock, blow, hit, smack, strike, stroke {zn.}
veeg
tik
slag  [m]
klop
klets
klap
craze, hit, vogue, furor {zn.}
bestseller
furore [v]
blow, hit, strike, whack, stroke {zn.}
slag  [m]
mep
houw
klap
flap [m]
to arrive at, to attain, to gain, to hit, to make, to reach {ww.}
bereiken

I hit
you hit
we hit

ik bereik
jij bereikt
wij bereiken
» meer vervoegingen van bereiken

to collide with, to hit, to impinge on, to run into, to strike {ww.}
inbreken

I hit
you hit
we hit

ik breek in
jij breekt in
wij breken in
» meer vervoegingen van inbreken

to collide with, to hit, to impinge on, to run into, to strike {ww.}
stoten

I hit
you hit
we hit

ik stoot
jij stoot
wij stoten
» meer vervoegingen van stoten

to collide with, to hit, to impinge on, to run into, to strike {ww.}
inslaan

I hit
you hit
we hit

ik sla in
jij slaat in
wij slaan in
» meer vervoegingen van inslaan



Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

The arrow hit the target.

De pijl raakte het doel.

A truck hit the dog.

Een vrachtwagen heeft de hond aangereden.

The new movie was a big hit.

De nieuwe film was een topper.

I didn't mean to hit him.

Het was niet mijn bedoeling hem te slaan.

The dog was hit by a car.

De hond werd geraakt door een auto.

He was almost hit by a car.

Hij was bijna door een auto aangereden.

Tom fell down the stairs and hit his head.

Tom viel van de trap af en stootte zijn hoofd.

She said that her husband hit her, but in fact it was the other way around.

Ze zei dat haar man haar sloeg maar eigenlijk was het andersom.

By lack of attention, she hit the post with her car.

Door onoplettendheid botste ze met haar auto tegen de paal.


Gerelateerd aan hit

knock - strike - smack - stub - hit-song - beat - wallop - rack up - score - tally - pip - shoot - catch - run across - attainhit - chill - injure - beat - displace - derive - move - exercise - arrive - accomplish - break - ache