Vertaling van vier

Inhoud:

Nederlands
Frans
vier {telw.}
quatre 
loslaten, lossen, tappen, uitlaten, vieren, weglaten {ww.}
lâcher 
répandre 
dégager 

ik vier

je lâche
» meer vervoegingen van lâcher

celebreren, opdragen, vieren {ww.}
célébrer 

ik vier

je célèbre
» meer vervoegingen van célébrer

fuiven, vieren, feestvieren {ww.}
fêter 

ik vier

je fête
» meer vervoegingen van fêter

celebreren, vieren {ww.}
fêter 

ik vier

je fête
» meer vervoegingen van fêter



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Frans

Je hebt vier honden.

Tu as quatre chiens.

Jorge kan vier talen spreken.

Jorge sait parler quatre langues.

Twee plus twee is vier.

Deux plus deux font quatre.

Mijn moeder heeft vier broers.

Ma mère a quatre frères.

Ik heb niet minder dan vier broers.

Je n'ai pas moins de quatre frères.

Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien.

Un, deux, trois, quatre, cinq, six, sept, huit, neuf, dix.

Ik moet het werk af hebben tegen vier uur.

Il faut que j'ai terminé mon travail à quatre heures.

Geef ons alstublieft twee messen en vier vorken.

Donnez-nous deux couteaux et quatre fourchettes, s'il vous plaît.

Ik ga gewoonlijk om vier uur naar huis.

Je rentre habituellement à quatre heures.

Hij is de eigenaar van vier heel grote boerderijen in het binnenland van Sao Paulo.

Il est propriétaire de quatre grandes fermes à Sao Paulo.

Ik heb haar gevraagd vier kopieën van de brief te maken.

Je lui ai demandé de faire quatre copies de la lettre.

Er waren vier mensen in de auto wanneer het ongeval gebeurde.

Quatre personnes se trouvaient à bord de la voiture lorsque l'accident est survenu.


Gerelateerd aan vier

loslaten - lossen - tappen - uitlaten - vieren - weglaten - celebreren - opdragen - fuiven - feestvieren