Vervoeging van bevallen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik beval
    • jij bevalt
    • hij/zij/het bevalt
    • wij bevallen
    • jullie bevallen
    • zij bevallen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik beviel
    • jij beviel
    • hij/zij/het beviel
    • wij bevielen
    • jullie bevielen
    • zij bevielen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb bevallen
    • jij hebt bevallen
    • hij/zij/het heeft bevallen
    • wij hebben bevallen
    • jullie hebben bevallen
    • zij hebben bevallen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had bevallen
    • jij had bevallen
    • hij/zij/het had bevallen
    • wij hadden bevallen
    • jullie hadden bevallen
    • zij hadden bevallen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bevallen
    • jij zult bevallen
    • hij/zij/het zal bevallen
    • wij zullen bevallen
    • jullie zullen bevallen
    • zij zullen bevallen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal bevallen hebben
    • jij zult bevallen hebben
    • hij/zij/het zal bevallen hebben
    • wij zullen bevallen hebben
    • jullie zullen bevallen hebben
    • zij zullen bevallen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bevallen
    • jij zou bevallen
    • hij/zij/het zou bevallen
    • wij zouden bevallen
    • jullie zouden bevallen
    • zij zouden bevallen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben bevallen
    • jij zou hebben bevallen
    • hij/zij/het zou hebben bevallen
    • wij zouden hebben bevallen
    • jullie zouden hebben bevallen
    • zij zouden hebben bevallen
  • Imperatief

    • jij beval
    • jullie bevalt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bevallen