Vervoeging van herleven

• Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik herleef
  • jij herleeft
  • hij/zij/het herleeft
  • wij herleven
  • jullie herleven
  • zij herleven

• Onvoltooid verleden tijd

  • ik herleefde
  • jij herleefde
  • hij/zij/het herleefde
  • wij herleefden
  • jullie herleefden
  • zij herleefden

• Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben herleefd
  • jij bent herleefd
  • hij/zij/het is herleefd
  • wij zijn herleefd
  • jullie zijn herleefd
  • zij zijn herleefd

• Voltooid verleden tijd

  • ik was herleefd
  • jij was herleefd
  • hij/zij/het was herleefd
  • wij waren herleefd
  • jullie waren herleefd
  • zij waren herleefd

• Toekomende tijd I

  • ik zal herleven
  • jij zult herleven
  • hij/zij/het zal herleven
  • wij zullen herleven
  • jullie zullen herleven
  • zij zullen herleven

• Toekomende tijd II

  • ik zal herleefd zijn
  • jij zult herleefd zijn
  • hij/zij/het zal herleefd zijn
  • wij zullen herleefd zijn
  • jullie zullen herleefd zijn
  • zij zullen herleefd zijn

• Conditionalis I

  • ik zou herleven
  • jij zou herleven
  • hij/zij/het zou herleven
  • wij zouden herleven
  • jullie zouden herleven
  • zij zouden herleven

• Conditionalis II

  • ik zou zijn herleefd
  • jij zou zijn herleefd
  • hij/zij/het zou zijn herleefd
  • wij zouden zijn herleefd
  • jullie zouden zijn herleefd
  • zij zouden zijn herleefd

• Imperatief

  • jij herleef
  • jullie herleeft