Vervoeging van vergelijken

Onbepaalde wijs (infinitief): vergelijken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik vergelijk
    • jij vergelijkt
    • hij/zij/het vergelijkt
    • wij vergelijken
    • jullie vergelijken
    • zij vergelijken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik vergeleek
    • jij vergeleek
    • hij/zij/het vergeleek
    • wij vergeleken
    • jullie vergeleken
    • zij vergeleken
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb vergeleken
    • jij hebt vergeleken
    • hij/zij/het heeft vergeleken
    • wij hebben vergeleken
    • jullie hebben vergeleken
    • zij hebben vergeleken
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had vergeleken
    • jij had vergeleken
    • hij/zij/het had vergeleken
    • wij hadden vergeleken
    • jullie hadden vergeleken
    • zij hadden vergeleken
  • Toekomende tijd I

    • ik zal vergelijken
    • jij zult vergelijken
    • hij/zij/het zal vergelijken
    • wij zullen vergelijken
    • jullie zullen vergelijken
    • zij zullen vergelijken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal vergeleken hebben
    • jij zult vergeleken hebben
    • hij/zij/het zal vergeleken hebben
    • wij zullen vergeleken hebben
    • jullie zullen vergeleken hebben
    • zij zullen vergeleken hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou vergelijken
    • jij zou vergelijken
    • hij/zij/het zou vergelijken
    • wij zouden vergelijken
    • jullie zouden vergelijken
    • zij zouden vergelijken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben vergeleken
    • jij zou hebben vergeleken
    • hij/zij/het zou hebben vergeleken
    • wij zouden hebben vergeleken
    • jullie zouden hebben vergeleken
    • zij zouden hebben vergeleken
  • Imperatief

    • jij vergelijk
    • jullie vergelijkt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van vergelijken