Vervoeging van zijn

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik ben
    • jij bent
    • hij/zij/het is
    • wij zijn
    • jullie zijn
    • zij zijn
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik was
    • jij was
    • hij/zij/het was
    • wij waren
    • jullie waren
    • zij waren
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik ben geweest
    • jij bent geweest
    • hij/zij/het is geweest
    • wij zijn geweest
    • jullie zijn geweest
    • zij zijn geweest
  • Voltooid verleden tijd

    • ik was geweest
    • jij was geweest
    • hij/zij/het was geweest
    • wij waren geweest
    • jullie waren geweest
    • zij waren geweest
  • Toekomende tijd I

    • ik zal zijn
    • jij zult zijn
    • hij/zij/het zal zijn
    • wij zullen zijn
    • jullie zullen zijn
    • zij zullen zijn
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geweest zijn
    • jij zult geweest zijn
    • hij/zij/het zal geweest zijn
    • wij zullen geweest zijn
    • jullie zullen geweest zijn
    • zij zullen geweest zijn
  • Conditionalis I

    • ik zou zijn
    • jij zou zijn
    • hij/zij/het zou zijn
    • wij zouden zijn
    • jullie zouden zijn
    • zij zouden zijn
  • Conditionalis II

    • ik zou zijn geweest
    • jij zou zijn geweest
    • hij/zij/het zou zijn geweest
    • wij zouden zijn geweest
    • jullie zouden zijn geweest
    • zij zouden zijn geweest
  • Imperatief

    • jij wees
    • jullie weest

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van zijn