Betekenis van:
hal

hal (de ~ | meervoud hallen)
Zelfstandig naamwoord
  • grote overdekte ruimte; hal achter de ingang; ruimte achter de voordeur
"hang je jas maar op in de hal"

Synoniemen

Hyperoniemen

hal
Zelfstandig naamwoord
  • ontvangstruimte.

Voorbeeldzinnen

  1. Er loopt een mier in de hal.
  2. Vanuit de hal kun je naar de woonkamer, de keuken en de wc, of met de trap naar boven, waar de slaapkamers en de badkamer zijn.
  3. HAL (*)
  4. HAL/N23KL.
  5. Hal 2005
  6. Hal 2002
  7. HAL/N3NO.
  8. HAL/N3M.
  9. Bouwen van hal
  10. Meubilair voor hal en receptie
  11. Malta: “Employment and Training Corporation” (dienst voor arbeidsbemiddeling en opleiding), Triq Birzebbugia, Hal Far;
  12. Bovendien is naar de mening van de Commissie ook het honorarium van de architect voor de bouw van „hal 2005”, dat wil zeggen 3600 EUR, subsidiabel omdat het deel uitmaakt van de kosten van „hal 2005”.
  13. In de tweede fase zou een hal worden gebouwd, waarna in de derde fase de nieuwe technologie zou worden toegepast.
  14. Bovendien worden er ook een weeguitrusting voor auto’s, een perceel, een kraan, leidingen en een stalen silo, machines en toiletten, een transformeerstation, trappen en een hal gehuurd.
  15. De kosten van de aansluiting voor kantoren (punt 5) hangen ook samen met de investeringen in de hal 2005 en de zaagmachine.