Vertaling van spant

Inhoud:

Nederlands
Frans
dakspar [m], hanebalk, spant, spar {zn.}
comble  [m] (le ~)
spannen, bespannen, inspannen, tuigen, optuigen, voorspannen {ww.}
atteler 

jij spant
hij/zij/het spant

tu atteles
il/elle attele
» meer vervoegingen van atteler

nauwer aanhalen, opwinden, spannen, strekken, uitrekken {ww.}
tendre 
serrer 
raidir 
remonter 
bander 

jij spant
hij/zij/het spant

tu tends
il/elle tend
» meer vervoegingen van tendre