Vervoeging van bedruppelen

Onbepaalde wijs (infinitief): bedruppelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bedruppel
    • jij bedruppelt
    • hij/zij/het bedruppelt
    • wij bedruppelen
    • jullie bedruppelen
    • zij bedruppelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bedruppelde
    • jij bedruppelde
    • hij/zij/het bedruppelde
    • wij bedruppelden
    • jullie bedruppelden
    • zij bedruppelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb bedruppeld
    • jij hebt bedruppeld
    • hij/zij/het heeft bedruppeld
    • wij hebben bedruppeld
    • jullie hebben bedruppeld
    • zij hebben bedruppeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had bedruppeld
    • jij had bedruppeld
    • hij/zij/het had bedruppeld
    • wij hadden bedruppeld
    • jullie hadden bedruppeld
    • zij hadden bedruppeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bedruppelen
    • jij zult bedruppelen
    • hij/zij/het zal bedruppelen
    • wij zullen bedruppelen
    • jullie zullen bedruppelen
    • zij zullen bedruppelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal bedruppeld hebben
    • jij zult bedruppeld hebben
    • hij/zij/het zal bedruppeld hebben
    • wij zullen bedruppeld hebben
    • jullie zullen bedruppeld hebben
    • zij zullen bedruppeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bedruppelen
    • jij zou bedruppelen
    • hij/zij/het zou bedruppelen
    • wij zouden bedruppelen
    • jullie zouden bedruppelen
    • zij zouden bedruppelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben bedruppeld
    • jij zou hebben bedruppeld
    • hij/zij/het zou hebben bedruppeld
    • wij zouden hebben bedruppeld
    • jullie zouden hebben bedruppeld
    • zij zouden hebben bedruppeld
  • Imperatief

    • jij bedruppel
    • jullie bedruppelt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bedruppelen