Vervoeging van fabuleren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik fabuleer
- jij fabuleert
- hij/zij/het fabuleert
- wij fabuleren
- jullie fabuleren
- zij fabuleren
Onvoltooid verleden tijd
- ik fabuleerde
- jij fabuleerde
- hij/zij/het fabuleerde
- wij fabuleerden
- jullie fabuleerden
- zij fabuleerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gefabuleerd
- jij hebt gefabuleerd
- hij/zij/het heeft gefabuleerd
- wij hebben gefabuleerd
- jullie hebben gefabuleerd
- zij hebben gefabuleerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gefabuleerd
- jij had gefabuleerd
- hij/zij/het had gefabuleerd
- wij hadden gefabuleerd
- jullie hadden gefabuleerd
- zij hadden gefabuleerd
Toekomende tijd I
- ik zal fabuleren
- jij zult fabuleren
- hij/zij/het zal fabuleren
- wij zullen fabuleren
- jullie zullen fabuleren
- zij zullen fabuleren
Toekomende tijd II
- ik zal gefabuleerd hebben
- jij zult gefabuleerd hebben
- hij/zij/het zal gefabuleerd hebben
- wij zullen gefabuleerd hebben
- jullie zullen gefabuleerd hebben
- zij zullen gefabuleerd hebben
Conditionalis I
- ik zou fabuleren
- jij zou fabuleren
- hij/zij/het zou fabuleren
- wij zouden fabuleren
- jullie zouden fabuleren
- zij zouden fabuleren
Conditionalis II
- ik zou hebben gefabuleerd
- jij zou hebben gefabuleerd
- hij/zij/het zou hebben gefabuleerd
- wij zouden hebben gefabuleerd
- jullie zouden hebben gefabuleerd
- zij zouden hebben gefabuleerd
Imperatief
- jij fabuleer
- jullie fabuleert