Vervoeging van ru%C3%AFneren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik ruïneer
    • jij ruïneert
    • hij/zij/het ruïneert
    • wij ruïneren
    • jullie ruïneren
    • zij ruïneren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik ruïneerde
    • jij ruïneerde
    • hij/zij/het ruïneerde
    • wij ruïneerden
    • jullie ruïneerden
    • zij ruïneerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geruïneerd
    • jij hebt geruïneerd
    • hij/zij/het heeft geruïneerd
    • wij hebben geruïneerd
    • jullie hebben geruïneerd
    • zij hebben geruïneerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geruïneerd
    • jij had geruïneerd
    • hij/zij/het had geruïneerd
    • wij hadden geruïneerd
    • jullie hadden geruïneerd
    • zij hadden geruïneerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal ruïneren
    • jij zult ruïneren
    • hij/zij/het zal ruïneren
    • wij zullen ruïneren
    • jullie zullen ruïneren
    • zij zullen ruïneren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geruïneerd hebben
    • jij zult geruïneerd hebben
    • hij/zij/het zal geruïneerd hebben
    • wij zullen geruïneerd hebben
    • jullie zullen geruïneerd hebben
    • zij zullen geruïneerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou ruïneren
    • jij zou ruïneren
    • hij/zij/het zou ruïneren
    • wij zouden ruïneren
    • jullie zouden ruïneren
    • zij zouden ruïneren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geruïneerd
    • jij zou hebben geruïneerd
    • hij/zij/het zou hebben geruïneerd
    • wij zouden hebben geruïneerd
    • jullie zouden hebben geruïneerd
    • zij zouden hebben geruïneerd
  • Imperatief

    • jij ruïneer
    • jullie ruïneert