Vervoeging van benedijen
Onbepaalde wijs (infinitief): benedijen
Er is helaas geen Franse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik benedij
- jij benedijt
- hij/zij/het benedijt
- wij benedijen
- jullie benedijen
- zij benedijen
Onvoltooid verleden tijd
- ik benedijde
- jij benedijde
- hij/zij/het benedijde
- wij benedijden
- jullie benedijden
- zij benedijden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebenedijd
- jij hebt gebenedijd
- hij/zij/het heeft gebenedijd
- wij hebben gebenedijd
- jullie hebben gebenedijd
- zij hebben gebenedijd
Voltooid verleden tijd
- ik had gebenedijd
- jij had gebenedijd
- hij/zij/het had gebenedijd
- wij hadden gebenedijd
- jullie hadden gebenedijd
- zij hadden gebenedijd
Toekomende tijd I
- ik zal benedijen
- jij zult benedijen
- hij/zij/het zal benedijen
- wij zullen benedijen
- jullie zullen benedijen
- zij zullen benedijen
Toekomende tijd II
- ik zal gebenedijd hebben
- jij zult gebenedijd hebben
- hij/zij/het zal gebenedijd hebben
- wij zullen gebenedijd hebben
- jullie zullen gebenedijd hebben
- zij zullen gebenedijd hebben
Conditionalis I
- ik zou benedijen
- jij zou benedijen
- hij/zij/het zou benedijen
- wij zouden benedijen
- jullie zouden benedijen
- zij zouden benedijen
Conditionalis II
- ik zou hebben gebenedijd
- jij zou hebben gebenedijd
- hij/zij/het zou hebben gebenedijd
- wij zouden hebben gebenedijd
- jullie zouden hebben gebenedijd
- zij zouden hebben gebenedijd
Imperatief
- jij benedij
- jullie benedijt