Vervoeging van aanhebben
Onbepaalde wijs (infinitief): aanhebben
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aan
- jij hebt aan
- hij/zij/het heeft aan
- wij hebben aan
- jullie hebben aan
- zij hebben aan
Präsens Indikativ
- ich habe um
- du hast um
- er/sie/es hat um
- wir haben um
- ihr habt um
- sie haben um
Onvoltooid verleden tijd
- ik had aan
- jij had aan
- hij/zij/het had aan
- wij hadden aan
- jullie hadden aan
- zij hadden aan
Präteritum Indikativ
- ich hatte um
- du hattest um
- er/sie/es hatte um
- wir hatten um
- ihr hattet um
- sie hatten um
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangehad
- jij hebt aangehad
- hij/zij/het heeft aangehad
- wij hebben aangehad
- jullie hebben aangehad
- zij hebben aangehad
Perfekt Indikativ
- ich habe umgehabt
- du hast umgehabt
- er/sie/es hat umgehabt
- wir haben umgehabt
- ihr habt umgehabt
- sie haben umgehabt
Voltooid verleden tijd
- ik had aangehad
- jij had aangehad
- hij/zij/het had aangehad
- wij hadden aangehad
- jullie hadden aangehad
- zij hadden aangehad
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte umgehabt
- du hattest umgehabt
- er/sie/es hatte umgehabt
- wir hatten umgehabt
- ihr hattet umgehabt
- sie hatten umgehabt
Toekomende tijd I
- ik zal aanhebben
- jij zult aanhebben
- hij/zij/het zal aanhebben
- wij zullen aanhebben
- jullie zullen aanhebben
- zij zullen aanhebben
Futur I Indikativ
- ich werde umhaben
- du wirst umhaben
- er/sie/es wird umhaben
- wir werden umhaben
- ihr werdet umhaben
- sie werden umhaben
Toekomende tijd II
- ik zal aangehad hebben
- jij zult aangehad hebben
- hij/zij/het zal aangehad hebben
- wij zullen aangehad hebben
- jullie zullen aangehad hebben
- zij zullen aangehad hebben
Futur II Indikativ
- ich werde umgehabt haben
- du wirst umgehabt haben
- er/sie/es wird umgehabt haben
- wir werden umgehabt haben
- ihr werdet umgehabt haben
- sie werden umgehabt haben
Conditionalis I
- ik zou aanhebben
- jij zou aanhebben
- hij/zij/het zou aanhebben
- wij zouden aanhebben
- jullie zouden aanhebben
- zij zouden aanhebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde umhaben
- du würdest umhaben
- er/sie/es würde umhaben
- wir würden umhaben
- ihr würdet umhaben
- sie würden umhaben
Conditionalis II
- ik zou hebben aangehad
- jij zou hebben aangehad
- hij/zij/het zou hebben aangehad
- wij zouden hebben aangehad
- jullie zouden hebben aangehad
- zij zouden hebben aangehad
Futur II Konjunktiv II
- ich würde umgehabt haben
- du würdest umgehabt haben
- er/sie/es würde umgehabt haben
- wir würden umgehabt haben
- ihr würdet umgehabt haben
- sie würden umgehabt haben
Imperatief
- jij heb aan
- jullie hebt aan
Imperativ
- du habe um
- ihr habt um