Vervoeging van aanstampen

Onbepaalde wijs (infinitief): aanstampen

Vertaling: piétiner

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stamp aan
  • jij stampt aan
  • hij/zij/het stampt aan
  • wij stampen aan
  • jullie stampen aan
  • zij stampen aan

Présent

  • je piétine
  • tu piétines
  • il/elle piétine
  • nous piétinons
  • vous piétinez
  • ils/elles piétinent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stampte aan
  • jij stampte aan
  • hij/zij/het stampte aan
  • wij stampten aan
  • jullie stampten aan
  • zij stampten aan

Indicatif imparfait

  • je piétinais
  • tu piétinais
  • il/elle piétinait
  • nous piétinions
  • vous piétiniez
  • ils/elles piétinaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangestampt
  • jij hebt aangestampt
  • hij/zij/het heeft aangestampt
  • wij hebben aangestampt
  • jullie hebben aangestampt
  • zij hebben aangestampt

Indicatif passé composé

  • j'ai piétiné
  • tu as piétiné
  • il/elle a piétiné
  • nous avons piétiné
  • vous avez piétiné
  • ils/elles ont piétiné

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangestampt
  • jij had aangestampt
  • hij/zij/het had aangestampt
  • wij hadden aangestampt
  • jullie hadden aangestampt
  • zij hadden aangestampt

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais piétiné
  • tu avais piétiné
  • il/elle avait piétiné
  • nous avions piétiné
  • vous aviez piétiné
  • ils/elles avaient piétiné

Toekomende tijd I

  • ik zal aanstampen
  • jij zult aanstampen
  • hij/zij/het zal aanstampen
  • wij zullen aanstampen
  • jullie zullen aanstampen
  • zij zullen aanstampen

Indicatif futur

  • je piétinerai
  • tu piétineras
  • il/elle piétinera
  • nous piétinerons
  • vous piétinerez
  • ils/elles piétineront

Toekomende tijd II

  • ik zal aangestampt hebben
  • jij zult aangestampt hebben
  • hij/zij/het zal aangestampt hebben
  • wij zullen aangestampt hebben
  • jullie zullen aangestampt hebben
  • zij zullen aangestampt hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai piétiné
  • tu auras piétiné
  • il/elle aura piétiné
  • nous aurons piétiné
  • vous aurez piétiné
  • ils/elles auront piétiné

Conditionalis I

  • ik zou aanstampen
  • jij zou aanstampen
  • hij/zij/het zou aanstampen
  • wij zouden aanstampen
  • jullie zouden aanstampen
  • zij zouden aanstampen

Conditionnel présent

  • je piétinerais
  • tu piétinerais
  • il/elle piétinerait
  • nous piétinerions
  • vous piétineriez
  • ils/elles piétineraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangestampt
  • jij zou hebben aangestampt
  • hij/zij/het zou hebben aangestampt
  • wij zouden hebben aangestampt
  • jullie zouden hebben aangestampt
  • zij zouden hebben aangestampt

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais piétiné
  • tu aurais piétiné
  • il/elle aurait piétiné
  • nous aurions piétiné
  • vous auriez piétiné
  • ils/elles auraient piétiné

Imperatief

  • jij stamp aan
  • jullie stampt aan

Impératif

  • tu piétine
  • vous piétinez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aanstampen