Vervoeging van aantrekken

Onbepaalde wijs (infinitief): aantrekken

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik trek aan
  • jij trekt aan
  • hij/zij/het trekt aan
  • wij trekken aan
  • jullie trekken aan
  • zij trekken aan

Indicativo presente

  • yo pongo
  • pones
  • él/ella pone
  • nosotros ponemos
  • vosotros ponéis
  • ellos/ellas ponen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik trok aan
  • jij trok aan
  • hij/zij/het trok aan
  • wij trokken aan
  • jullie trokken aan
  • zij trokken aan

Indefinido

  • yo puse
  • pusiste
  • él/ella puso
  • nosotros pusimos
  • vosotros pusisteis
  • ellos/ellas pusieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangetrokken
  • jij hebt aangetrokken
  • hij/zij/het heeft aangetrokken
  • wij hebben aangetrokken
  • jullie hebben aangetrokken
  • zij hebben aangetrokken

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he puesto
  • has puesto
  • él/ella ha puesto
  • nosotros hemos puesto
  • vosotros habéis puesto
  • ellos/ellas han puesto

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangetrokken
  • jij had aangetrokken
  • hij/zij/het had aangetrokken
  • wij hadden aangetrokken
  • jullie hadden aangetrokken
  • zij hadden aangetrokken

Pluscuamperfecto

  • yo había puesto
  • habías puesto
  • él/ella había puesto
  • nosotros habíamos puesto
  • vosotros habíais puesto
  • ellos/ellas habían puesto

Toekomende tijd I

  • ik zal aantrekken
  • jij zult aantrekken
  • hij/zij/het zal aantrekken
  • wij zullen aantrekken
  • jullie zullen aantrekken
  • zij zullen aantrekken

Futuro I

  • yo pondré
  • pondrás
  • él/ella pondrá
  • nosotros pondremos
  • vosotros pondréis
  • ellos/ellas pondrán

Toekomende tijd II

  • ik zal aangetrokken hebben
  • jij zult aangetrokken hebben
  • hij/zij/het zal aangetrokken hebben
  • wij zullen aangetrokken hebben
  • jullie zullen aangetrokken hebben
  • zij zullen aangetrokken hebben

Futuro perfecto

  • yo habré puesto
  • habrás puesto
  • él/ella habrá puesto
  • nosotros habremos puesto
  • vosotros habréis puesto
  • ellos/ellas habrán puesto

Conditionalis I

  • ik zou aantrekken
  • jij zou aantrekken
  • hij/zij/het zou aantrekken
  • wij zouden aantrekken
  • jullie zouden aantrekken
  • zij zouden aantrekken

Condicional

  • yo pondría
  • pondrías
  • él/ella pondría
  • nosotros pondríamos
  • vosotros pondríais
  • ellos/ellas pondrían

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangetrokken
  • jij zou hebben aangetrokken
  • hij/zij/het zou hebben aangetrokken
  • wij zouden hebben aangetrokken
  • jullie zouden hebben aangetrokken
  • zij zouden hebben aangetrokken

Condicional perfecto

  • yo habría puesto
  • habrías puesto
  • él/ella habría puesto
  • nosotros habríamos puesto
  • vosotros habríais puesto
  • ellos/ellas habrían puesto

Imperatief

  • jij trek aan
  • jullie trekt aan

Imperativo presente

  • pon
  • vosotros poned

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van aantrekken