Vervoeging van aanvallen

Vertaling: attaccare

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik val aan
  • jij valt aan
  • hij/zij/het valt aan
  • wij vallen aan
  • jullie vallen aan
  • zij vallen aan

Presente

  • io attacco
  • tu attacchi
  • lui/lei/Lei attacca
  • noi attacchiamo
  • voi/Voi attaccate
  • loro/Loro attaccano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik viel aan
  • jij viel aan
  • hij/zij/het viel aan
  • wij vielen aan
  • jullie vielen aan
  • zij vielen aan

Imperfetto

  • io attaccavo
  • tu attaccavi
  • lui/lei/Lei attaccava
  • noi attaccavamo
  • voi/Voi attaccavate
  • loro/Loro attaccavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangevallen
  • jij hebt aangevallen
  • hij/zij/het heeft aangevallen
  • wij hebben aangevallen
  • jullie hebben aangevallen
  • zij hebben aangevallen

Passato prossimo

  • io ho attaccato
  • tu hai attaccato
  • lui/lei/Lei ha attaccato
  • noi abbiamo attaccato
  • voi/Voi avete attaccato
  • loro/Loro hanno attaccato

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangevallen
  • jij had aangevallen
  • hij/zij/het had aangevallen
  • wij hadden aangevallen
  • jullie hadden aangevallen
  • zij hadden aangevallen

Trapassato prossimo

  • io avevo attaccato
  • tu avevi attaccato
  • lui/lei/Lei aveva attaccato
  • noi avevamo attaccato
  • voi/Voi avevate attaccato
  • loro/Loro avevano attaccato

Toekomende tijd I

  • ik zal aanvallen
  • jij zult aanvallen
  • hij/zij/het zal aanvallen
  • wij zullen aanvallen
  • jullie zullen aanvallen
  • zij zullen aanvallen

Futuro semplice

  • io attaccherò
  • tu attaccherai
  • lui/lei/Lei attaccherà
  • noi attaccheremo
  • voi/Voi attaccherete
  • loro/Loro attaccheranno

Toekomende tijd II

  • ik zal aangevallen hebben
  • jij zult aangevallen hebben
  • hij/zij/het zal aangevallen hebben
  • wij zullen aangevallen hebben
  • jullie zullen aangevallen hebben
  • zij zullen aangevallen hebben

Futuro anteriore

  • io avrò attaccato
  • tu avrai attaccato
  • lui/lei/Lei avrà attaccato
  • noi avremo attaccato
  • voi/Voi avrete attaccato
  • loro/Loro avranno attaccato

Conditionalis I

  • ik zou aanvallen
  • jij zou aanvallen
  • hij/zij/het zou aanvallen
  • wij zouden aanvallen
  • jullie zouden aanvallen
  • zij zouden aanvallen

Condizionale presente

  • io attaccherei
  • tu attaccheresti
  • lui/lei/Lei attaccherebbe
  • noi attaccheremmo
  • voi/Voi attacchereste
  • loro/Loro attaccherebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangevallen
  • jij zou hebben aangevallen
  • hij/zij/het zou hebben aangevallen
  • wij zouden hebben aangevallen
  • jullie zouden hebben aangevallen
  • zij zouden hebben aangevallen

Condizionale passato

  • io avrei attaccato
  • tu avresti attaccato
  • lui/lei/Lei avrebbe attaccato
  • noi avremmo attaccato
  • voi/Voi avreste attaccato
  • loro/Loro avrebbero attaccato

Imperatief

  • jij val aan
  • jullie valt aan

Imperativo

  • tu attacca
  • voi/Voi attaccate

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van aanvallen