Vervoeging van aanwakkeren

Onbepaalde wijs (infinitief): aanwakkeren

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik wakker aan
  • jij wakkert aan
  • hij/zij/het wakkert aan
  • wij wakkeren aan
  • jullie wakkeren aan
  • zij wakkeren aan

Présent

  • j'excite
  • tu excites
  • il/elle excite
  • nous excitons
  • vous excitez
  • ils/elles excitent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik wakkerde aan
  • jij wakkerde aan
  • hij/zij/het wakkerde aan
  • wij wakkerden aan
  • jullie wakkerden aan
  • zij wakkerden aan

Indicatif imparfait

  • j'excitais
  • tu excitais
  • il/elle excitait
  • nous excitions
  • vous excitiez
  • ils/elles excitaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangewakkerd
  • jij hebt aangewakkerd
  • hij/zij/het heeft aangewakkerd
  • wij hebben aangewakkerd
  • jullie hebben aangewakkerd
  • zij hebben aangewakkerd

Indicatif passé composé

  • j'ai excité
  • tu as excité
  • il/elle a excité
  • nous avons excité
  • vous avez excité
  • ils/elles ont excité

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangewakkerd
  • jij had aangewakkerd
  • hij/zij/het had aangewakkerd
  • wij hadden aangewakkerd
  • jullie hadden aangewakkerd
  • zij hadden aangewakkerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais excité
  • tu avais excité
  • il/elle avait excité
  • nous avions excité
  • vous aviez excité
  • ils/elles avaient excité

Toekomende tijd I

  • ik zal aanwakkeren
  • jij zult aanwakkeren
  • hij/zij/het zal aanwakkeren
  • wij zullen aanwakkeren
  • jullie zullen aanwakkeren
  • zij zullen aanwakkeren

Indicatif futur

  • j'exciterai
  • tu exciteras
  • il/elle excitera
  • nous exciterons
  • vous exciterez
  • ils/elles exciteront

Toekomende tijd II

  • ik zal aangewakkerd hebben
  • jij zult aangewakkerd hebben
  • hij/zij/het zal aangewakkerd hebben
  • wij zullen aangewakkerd hebben
  • jullie zullen aangewakkerd hebben
  • zij zullen aangewakkerd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai excité
  • tu auras excité
  • il/elle aura excité
  • nous aurons excité
  • vous aurez excité
  • ils/elles auront excité

Conditionalis I

  • ik zou aanwakkeren
  • jij zou aanwakkeren
  • hij/zij/het zou aanwakkeren
  • wij zouden aanwakkeren
  • jullie zouden aanwakkeren
  • zij zouden aanwakkeren

Conditionnel présent

  • j'exciterais
  • tu exciterais
  • il/elle exciterait
  • nous exciterions
  • vous exciteriez
  • ils/elles exciteraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangewakkerd
  • jij zou hebben aangewakkerd
  • hij/zij/het zou hebben aangewakkerd
  • wij zouden hebben aangewakkerd
  • jullie zouden hebben aangewakkerd
  • zij zouden hebben aangewakkerd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais excité
  • tu aurais excité
  • il/elle aurait excité
  • nous aurions excité
  • vous auriez excité
  • ils/elles auraient excité

Imperatief

  • jij wakker aan
  • jullie wakkert aan

Impératif

  • tu excite
  • vous excitez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aanwakkeren