Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zet aan
  • jij zet aan
  • hij/zij/het zet aan
  • wij zetten aan
  • jullie zetten aan
  • zij zetten aan

Present

  • I begin
  • you begin
  • he/she/it begins
  • we begin
  • you begin
  • they begin

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zette aan
  • jij zette aan
  • hij/zij/het zette aan
  • wij zetten aan
  • jullie zetten aan
  • zij zetten aan

Simple past

  • I began
  • you began
  • he/she/it began
  • we began
  • you began
  • they began

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangezet
  • jij hebt aangezet
  • hij/zij/het heeft aangezet
  • wij hebben aangezet
  • jullie hebben aangezet
  • zij hebben aangezet

Present perfect

  • I have begun
  • you have begun
  • he/she/it has begun
  • we have begun
  • you have begun
  • they have begun

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangezet
  • jij had aangezet
  • hij/zij/het had aangezet
  • wij hadden aangezet
  • jullie hadden aangezet
  • zij hadden aangezet

Past perfect

  • I had begun
  • you had begun
  • he/she/it had begun
  • we had begun
  • you had begun
  • they had begun

Toekomende tijd I

  • ik zal aanzetten
  • jij zult aanzetten
  • hij/zij/het zal aanzetten
  • wij zullen aanzetten
  • jullie zullen aanzetten
  • zij zullen aanzetten

Future

  • I will begin
  • you will begin
  • he/she/it will begin
  • we will begin
  • you will begin
  • they will begin

Toekomende tijd II

  • ik zal aangezet hebben
  • jij zult aangezet hebben
  • hij/zij/het zal aangezet hebben
  • wij zullen aangezet hebben
  • jullie zullen aangezet hebben
  • zij zullen aangezet hebben

Future perfect

  • I will have begun
  • you will have begun
  • he/she/it will have begun
  • we will have begun
  • you will have begun
  • they will have begun

Conditionalis I

  • ik zou aanzetten
  • jij zou aanzetten
  • hij/zij/het zou aanzetten
  • wij zouden aanzetten
  • jullie zouden aanzetten
  • zij zouden aanzetten

Conditional present

  • I would begin
  • you would begin
  • he/she/it would begin
  • we would begin
  • you would begin
  • they would begin

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangezet
  • jij zou hebben aangezet
  • hij/zij/het zou hebben aangezet
  • wij zouden hebben aangezet
  • jullie zouden hebben aangezet
  • zij zouden hebben aangezet

Conditional perfect

  • I would have begun
  • you would have begun
  • he/she/it would have begun
  • we would have begun
  • you would have begun
  • they would have begun

Imperatief

  • jij zet aan
  • jullie zet aan

Imperative

  • you begin
  • you begin

Verwijzingen

Bekijk 8 definitie(s) van aanzetten