Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zet aan
  • jij zet aan
  • hij/zij/het zet aan
  • wij zetten aan
  • jullie zetten aan
  • zij zetten aan

Present

  • I blacken
  • you blacken
  • he/she/it blackens
  • we blacken
  • you blacken
  • they blacken

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zette aan
  • jij zette aan
  • hij/zij/het zette aan
  • wij zetten aan
  • jullie zetten aan
  • zij zetten aan

Simple past

  • I blackened
  • you blackened
  • he/she/it blackened
  • we blackened
  • you blackened
  • they blackened

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangezet
  • jij hebt aangezet
  • hij/zij/het heeft aangezet
  • wij hebben aangezet
  • jullie hebben aangezet
  • zij hebben aangezet

Present perfect

  • I have blackened
  • you have blackened
  • he/she/it has blackened
  • we have blackened
  • you have blackened
  • they have blackened

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangezet
  • jij had aangezet
  • hij/zij/het had aangezet
  • wij hadden aangezet
  • jullie hadden aangezet
  • zij hadden aangezet

Past perfect

  • I had blackened
  • you had blackened
  • he/she/it had blackened
  • we had blackened
  • you had blackened
  • they had blackened

Toekomende tijd I

  • ik zal aanzetten
  • jij zult aanzetten
  • hij/zij/het zal aanzetten
  • wij zullen aanzetten
  • jullie zullen aanzetten
  • zij zullen aanzetten

Future

  • I will blacken
  • you will blacken
  • he/she/it will blacken
  • we will blacken
  • you will blacken
  • they will blacken

Toekomende tijd II

  • ik zal aangezet hebben
  • jij zult aangezet hebben
  • hij/zij/het zal aangezet hebben
  • wij zullen aangezet hebben
  • jullie zullen aangezet hebben
  • zij zullen aangezet hebben

Future perfect

  • I will have blackened
  • you will have blackened
  • he/she/it will have blackened
  • we will have blackened
  • you will have blackened
  • they will have blackened

Conditionalis I

  • ik zou aanzetten
  • jij zou aanzetten
  • hij/zij/het zou aanzetten
  • wij zouden aanzetten
  • jullie zouden aanzetten
  • zij zouden aanzetten

Conditional present

  • I would blacken
  • you would blacken
  • he/she/it would blacken
  • we would blacken
  • you would blacken
  • they would blacken

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangezet
  • jij zou hebben aangezet
  • hij/zij/het zou hebben aangezet
  • wij zouden hebben aangezet
  • jullie zouden hebben aangezet
  • zij zouden hebben aangezet

Conditional perfect

  • I would have blackened
  • you would have blackened
  • he/she/it would have blackened
  • we would have blackened
  • you would have blackened
  • they would have blackened

Imperatief

  • jij zet aan
  • jullie zet aan

Imperative

  • you blacken
  • you blacken

Verwijzingen

Bekijk 8 definitie(s) van aanzetten