Vervoeging van adopteren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik adopteer
  • jij adopteert
  • hij/zij/het adopteert
  • wij adopteren
  • jullie adopteren
  • zij adopteren

Present

  • I adopt
  • you adopt
  • he/she/it adopts
  • we adopt
  • you adopt
  • they adopt

Onvoltooid verleden tijd

  • ik adopteerde
  • jij adopteerde
  • hij/zij/het adopteerde
  • wij adopteerden
  • jullie adopteerden
  • zij adopteerden

Simple past

  • I adopted
  • you adopted
  • he/she/it adopted
  • we adopted
  • you adopted
  • they adopted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geadopteerd
  • jij hebt geadopteerd
  • hij/zij/het heeft geadopteerd
  • wij hebben geadopteerd
  • jullie hebben geadopteerd
  • zij hebben geadopteerd

Present perfect

  • I have adopted
  • you have adopted
  • he/she/it has adopted
  • we have adopted
  • you have adopted
  • they have adopted

Voltooid verleden tijd

  • ik had geadopteerd
  • jij had geadopteerd
  • hij/zij/het had geadopteerd
  • wij hadden geadopteerd
  • jullie hadden geadopteerd
  • zij hadden geadopteerd

Past perfect

  • I had adopted
  • you had adopted
  • he/she/it had adopted
  • we had adopted
  • you had adopted
  • they had adopted

Toekomende tijd I

  • ik zal adopteren
  • jij zult adopteren
  • hij/zij/het zal adopteren
  • wij zullen adopteren
  • jullie zullen adopteren
  • zij zullen adopteren

Future

  • I will adopt
  • you will adopt
  • he/she/it will adopt
  • we will adopt
  • you will adopt
  • they will adopt

Toekomende tijd II

  • ik zal geadopteerd hebben
  • jij zult geadopteerd hebben
  • hij/zij/het zal geadopteerd hebben
  • wij zullen geadopteerd hebben
  • jullie zullen geadopteerd hebben
  • zij zullen geadopteerd hebben

Future perfect

  • I will have adopted
  • you will have adopted
  • he/she/it will have adopted
  • we will have adopted
  • you will have adopted
  • they will have adopted

Conditionalis I

  • ik zou adopteren
  • jij zou adopteren
  • hij/zij/het zou adopteren
  • wij zouden adopteren
  • jullie zouden adopteren
  • zij zouden adopteren

Conditional present

  • I would adopt
  • you would adopt
  • he/she/it would adopt
  • we would adopt
  • you would adopt
  • they would adopt

Conditionalis II

  • ik zou hebben geadopteerd
  • jij zou hebben geadopteerd
  • hij/zij/het zou hebben geadopteerd
  • wij zouden hebben geadopteerd
  • jullie zouden hebben geadopteerd
  • zij zouden hebben geadopteerd

Conditional perfect

  • I would have adopted
  • you would have adopted
  • he/she/it would have adopted
  • we would have adopted
  • you would have adopted
  • they would have adopted

Imperatief

  • jij adopteer
  • jullie adopteert

Imperative

  • you adopt
  • you adopt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van adopteren