Vervoeging van afschrijven

Onbepaalde wijs (infinitief): afschrijven

Vertaling: ammortizzare

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schrijf af
  • jij schrijft af
  • hij/zij/het schrijft af
  • wij schrijven af
  • jullie schrijven af
  • zij schrijven af

Presente

  • io ammortizzo
  • tu ammortizzi
  • lui/lei/Lei ammortizza
  • noi ammortizziamo
  • voi/Voi ammortizzate
  • loro/Loro ammortizzano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schreef af
  • jij schreef af
  • hij/zij/het schreef af
  • wij schreven af
  • jullie schreven af
  • zij schreven af

Imperfetto

  • io ammortizzavo
  • tu ammortizzavi
  • lui/lei/Lei ammortizzava
  • noi ammortizzavamo
  • voi/Voi ammortizzavate
  • loro/Loro ammortizzavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgeschreven
  • jij hebt afgeschreven
  • hij/zij/het heeft afgeschreven
  • wij hebben afgeschreven
  • jullie hebben afgeschreven
  • zij hebben afgeschreven

Passato prossimo

  • io ho ammortizzato
  • tu hai ammortizzato
  • lui/lei/Lei ha ammortizzato
  • noi abbiamo ammortizzato
  • voi/Voi avete ammortizzato
  • loro/Loro hanno ammortizzato

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgeschreven
  • jij had afgeschreven
  • hij/zij/het had afgeschreven
  • wij hadden afgeschreven
  • jullie hadden afgeschreven
  • zij hadden afgeschreven

Trapassato prossimo

  • io avevo ammortizzato
  • tu avevi ammortizzato
  • lui/lei/Lei aveva ammortizzato
  • noi avevamo ammortizzato
  • voi/Voi avevate ammortizzato
  • loro/Loro avevano ammortizzato

Toekomende tijd I

  • ik zal afschrijven
  • jij zult afschrijven
  • hij/zij/het zal afschrijven
  • wij zullen afschrijven
  • jullie zullen afschrijven
  • zij zullen afschrijven

Futuro semplice

  • io ammortizzerò
  • tu ammortizzerai
  • lui/lei/Lei ammortizzerà
  • noi ammortizzeremo
  • voi/Voi ammortizzerete
  • loro/Loro ammortizzeranno

Toekomende tijd II

  • ik zal afgeschreven hebben
  • jij zult afgeschreven hebben
  • hij/zij/het zal afgeschreven hebben
  • wij zullen afgeschreven hebben
  • jullie zullen afgeschreven hebben
  • zij zullen afgeschreven hebben

Futuro anteriore

  • io avrò ammortizzato
  • tu avrai ammortizzato
  • lui/lei/Lei avrà ammortizzato
  • noi avremo ammortizzato
  • voi/Voi avrete ammortizzato
  • loro/Loro avranno ammortizzato

Conditionalis I

  • ik zou afschrijven
  • jij zou afschrijven
  • hij/zij/het zou afschrijven
  • wij zouden afschrijven
  • jullie zouden afschrijven
  • zij zouden afschrijven

Condizionale presente

  • io ammortizzerei
  • tu ammortizzeresti
  • lui/lei/Lei ammortizzerebbe
  • noi ammortizzeremmo
  • voi/Voi ammortizzereste
  • loro/Loro ammortizzerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgeschreven
  • jij zou hebben afgeschreven
  • hij/zij/het zou hebben afgeschreven
  • wij zouden hebben afgeschreven
  • jullie zouden hebben afgeschreven
  • zij zouden hebben afgeschreven

Condizionale passato

  • io avrei ammortizzato
  • tu avresti ammortizzato
  • lui/lei/Lei avrebbe ammortizzato
  • noi avremmo ammortizzato
  • voi/Voi avreste ammortizzato
  • loro/Loro avrebbero ammortizzato

Imperatief

  • jij schrijf af
  • jullie schrijft af

Imperativo

  • tu ammortizza
  • voi/Voi ammortizzate

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van afschrijven