Vervoeging van afwegen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik weeg af
  • jij weegt af
  • hij/zij/het weegt af
  • wij wegen af
  • jullie wegen af
  • zij wegen af

Present

  • I ponder
  • you ponder
  • he/she/it ponders
  • we ponder
  • you ponder
  • they ponder

Onvoltooid verleden tijd

  • ik woog af
  • jij woog af
  • hij/zij/het woog af
  • wij wogen af
  • jullie wogen af
  • zij wogen af

Simple past

  • I pondered
  • you pondered
  • he/she/it pondered
  • we pondered
  • you pondered
  • they pondered

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgewogen
  • jij hebt afgewogen
  • hij/zij/het heeft afgewogen
  • wij hebben afgewogen
  • jullie hebben afgewogen
  • zij hebben afgewogen

Present perfect

  • I have pondered
  • you have pondered
  • he/she/it has pondered
  • we have pondered
  • you have pondered
  • they have pondered

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgewogen
  • jij had afgewogen
  • hij/zij/het had afgewogen
  • wij hadden afgewogen
  • jullie hadden afgewogen
  • zij hadden afgewogen

Past perfect

  • I had pondered
  • you had pondered
  • he/she/it had pondered
  • we had pondered
  • you had pondered
  • they had pondered

Toekomende tijd I

  • ik zal afwegen
  • jij zult afwegen
  • hij/zij/het zal afwegen
  • wij zullen afwegen
  • jullie zullen afwegen
  • zij zullen afwegen

Future

  • I will ponder
  • you will ponder
  • he/she/it will ponder
  • we will ponder
  • you will ponder
  • they will ponder

Toekomende tijd II

  • ik zal afgewogen hebben
  • jij zult afgewogen hebben
  • hij/zij/het zal afgewogen hebben
  • wij zullen afgewogen hebben
  • jullie zullen afgewogen hebben
  • zij zullen afgewogen hebben

Future perfect

  • I will have pondered
  • you will have pondered
  • he/she/it will have pondered
  • we will have pondered
  • you will have pondered
  • they will have pondered

Conditionalis I

  • ik zou afwegen
  • jij zou afwegen
  • hij/zij/het zou afwegen
  • wij zouden afwegen
  • jullie zouden afwegen
  • zij zouden afwegen

Conditional present

  • I would ponder
  • you would ponder
  • he/she/it would ponder
  • we would ponder
  • you would ponder
  • they would ponder

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgewogen
  • jij zou hebben afgewogen
  • hij/zij/het zou hebben afgewogen
  • wij zouden hebben afgewogen
  • jullie zouden hebben afgewogen
  • zij zouden hebben afgewogen

Conditional perfect

  • I would have pondered
  • you would have pondered
  • he/she/it would have pondered
  • we would have pondered
  • you would have pondered
  • they would have pondered

Imperatief

  • jij weeg af
  • jullie weegt af

Imperative

  • you ponder
  • you ponder

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van afwegen