Vervoeging van afwegen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik weeg af
  • jij weegt af
  • hij/zij/het weegt af
  • wij wegen af
  • jullie wegen af
  • zij wegen af

Present

  • I regard
  • you regard
  • he/she/it regards
  • we regard
  • you regard
  • they regard

Onvoltooid verleden tijd

  • ik woog af
  • jij woog af
  • hij/zij/het woog af
  • wij wogen af
  • jullie wogen af
  • zij wogen af

Simple past

  • I regarded
  • you regarded
  • he/she/it regarded
  • we regarded
  • you regarded
  • they regarded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgewogen
  • jij hebt afgewogen
  • hij/zij/het heeft afgewogen
  • wij hebben afgewogen
  • jullie hebben afgewogen
  • zij hebben afgewogen

Present perfect

  • I have regarded
  • you have regarded
  • he/she/it has regarded
  • we have regarded
  • you have regarded
  • they have regarded

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgewogen
  • jij had afgewogen
  • hij/zij/het had afgewogen
  • wij hadden afgewogen
  • jullie hadden afgewogen
  • zij hadden afgewogen

Past perfect

  • I had regarded
  • you had regarded
  • he/she/it had regarded
  • we had regarded
  • you had regarded
  • they had regarded

Toekomende tijd I

  • ik zal afwegen
  • jij zult afwegen
  • hij/zij/het zal afwegen
  • wij zullen afwegen
  • jullie zullen afwegen
  • zij zullen afwegen

Future

  • I will regard
  • you will regard
  • he/she/it will regard
  • we will regard
  • you will regard
  • they will regard

Toekomende tijd II

  • ik zal afgewogen hebben
  • jij zult afgewogen hebben
  • hij/zij/het zal afgewogen hebben
  • wij zullen afgewogen hebben
  • jullie zullen afgewogen hebben
  • zij zullen afgewogen hebben

Future perfect

  • I will have regarded
  • you will have regarded
  • he/she/it will have regarded
  • we will have regarded
  • you will have regarded
  • they will have regarded

Conditionalis I

  • ik zou afwegen
  • jij zou afwegen
  • hij/zij/het zou afwegen
  • wij zouden afwegen
  • jullie zouden afwegen
  • zij zouden afwegen

Conditional present

  • I would regard
  • you would regard
  • he/she/it would regard
  • we would regard
  • you would regard
  • they would regard

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgewogen
  • jij zou hebben afgewogen
  • hij/zij/het zou hebben afgewogen
  • wij zouden hebben afgewogen
  • jullie zouden hebben afgewogen
  • zij zouden hebben afgewogen

Conditional perfect

  • I would have regarded
  • you would have regarded
  • he/she/it would have regarded
  • we would have regarded
  • you would have regarded
  • they would have regarded

Imperatief

  • jij weeg af
  • jullie weegt af

Imperative

  • you regard
  • you regard

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van afwegen