Vervoeging van antwoorden

Onbepaalde wijs (infinitief): antwoorden

Vertaling: répondre

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik antwoord
  • jij antwoordt
  • hij/zij/het antwoordt
  • wij antwoorden
  • jullie antwoorden
  • zij antwoorden

Présent

  • je réponds
  • tu réponds
  • il/elle répond
  • nous répondons
  • vous répondez
  • ils/elles répondent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik antwoordde
  • jij antwoordde
  • hij/zij/het antwoordde
  • wij antwoordden
  • jullie antwoordden
  • zij antwoordden

Indicatif imparfait

  • je répondais
  • tu répondais
  • il/elle répondait
  • nous répondions
  • vous répondiez
  • ils/elles répondaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geantwoord
  • jij hebt geantwoord
  • hij/zij/het heeft geantwoord
  • wij hebben geantwoord
  • jullie hebben geantwoord
  • zij hebben geantwoord

Indicatif passé composé

  • j'ai répondu
  • tu as répondu
  • il/elle a répondu
  • nous avons répondu
  • vous avez répondu
  • ils/elles ont répondu

Voltooid verleden tijd

  • ik had geantwoord
  • jij had geantwoord
  • hij/zij/het had geantwoord
  • wij hadden geantwoord
  • jullie hadden geantwoord
  • zij hadden geantwoord

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais répondu
  • tu avais répondu
  • il/elle avait répondu
  • nous avions répondu
  • vous aviez répondu
  • ils/elles avaient répondu

Toekomende tijd I

  • ik zal antwoorden
  • jij zult antwoorden
  • hij/zij/het zal antwoorden
  • wij zullen antwoorden
  • jullie zullen antwoorden
  • zij zullen antwoorden

Indicatif futur

  • je répondrai
  • tu répondras
  • il/elle répondra
  • nous répondrons
  • vous répondrez
  • ils/elles répondront

Toekomende tijd II

  • ik zal geantwoord hebben
  • jij zult geantwoord hebben
  • hij/zij/het zal geantwoord hebben
  • wij zullen geantwoord hebben
  • jullie zullen geantwoord hebben
  • zij zullen geantwoord hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai répondu
  • tu auras répondu
  • il/elle aura répondu
  • nous aurons répondu
  • vous aurez répondu
  • ils/elles auront répondu

Conditionalis I

  • ik zou antwoorden
  • jij zou antwoorden
  • hij/zij/het zou antwoorden
  • wij zouden antwoorden
  • jullie zouden antwoorden
  • zij zouden antwoorden

Conditionnel présent

  • je répondrais
  • tu répondrais
  • il/elle répondrait
  • nous répondrions
  • vous répondriez
  • ils/elles répondraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben geantwoord
  • jij zou hebben geantwoord
  • hij/zij/het zou hebben geantwoord
  • wij zouden hebben geantwoord
  • jullie zouden hebben geantwoord
  • zij zouden hebben geantwoord

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais répondu
  • tu aurais répondu
  • il/elle aurait répondu
  • nous aurions répondu
  • vous auriez répondu
  • ils/elles auraient répondu

Imperatief

  • jij antwoord
  • jullie antwoordt

Impératif

  • tu réponds
  • vous répondez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van antwoorden