Vervoeging van applaudisseren
Onbepaalde wijs (infinitief): applaudisseren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik applaudisseer
- jij applaudisseert
- hij/zij/het applaudisseert
- wij applaudisseren
- jullie applaudisseren
- zij applaudisseren
Present
- I applaud
- you applaud
- he/she/it applauds
- we applaud
- you applaud
- they applaud
Onvoltooid verleden tijd
- ik applaudisseerde
- jij applaudisseerde
- hij/zij/het applaudisseerde
- wij applaudisseerden
- jullie applaudisseerden
- zij applaudisseerden
Simple past
- I applauded
- you applauded
- he/she/it applauded
- we applauded
- you applauded
- they applauded
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geapplaudisseerd
- jij hebt geapplaudisseerd
- hij/zij/het heeft geapplaudisseerd
- wij hebben geapplaudisseerd
- jullie hebben geapplaudisseerd
- zij hebben geapplaudisseerd
Present perfect
- I have applauded
- you have applauded
- he/she/it has applauded
- we have applauded
- you have applauded
- they have applauded
Voltooid verleden tijd
- ik had geapplaudisseerd
- jij had geapplaudisseerd
- hij/zij/het had geapplaudisseerd
- wij hadden geapplaudisseerd
- jullie hadden geapplaudisseerd
- zij hadden geapplaudisseerd
Past perfect
- I had applauded
- you had applauded
- he/she/it had applauded
- we had applauded
- you had applauded
- they had applauded
Toekomende tijd I
- ik zal applaudisseren
- jij zult applaudisseren
- hij/zij/het zal applaudisseren
- wij zullen applaudisseren
- jullie zullen applaudisseren
- zij zullen applaudisseren
Future
- I will applaud
- you will applaud
- he/she/it will applaud
- we will applaud
- you will applaud
- they will applaud
Toekomende tijd II
- ik zal geapplaudisseerd hebben
- jij zult geapplaudisseerd hebben
- hij/zij/het zal geapplaudisseerd hebben
- wij zullen geapplaudisseerd hebben
- jullie zullen geapplaudisseerd hebben
- zij zullen geapplaudisseerd hebben
Future perfect
- I will have applauded
- you will have applauded
- he/she/it will have applauded
- we will have applauded
- you will have applauded
- they will have applauded
Conditionalis I
- ik zou applaudisseren
- jij zou applaudisseren
- hij/zij/het zou applaudisseren
- wij zouden applaudisseren
- jullie zouden applaudisseren
- zij zouden applaudisseren
Conditional present
- I would applaud
- you would applaud
- he/she/it would applaud
- we would applaud
- you would applaud
- they would applaud
Conditionalis II
- ik zou hebben geapplaudisseerd
- jij zou hebben geapplaudisseerd
- hij/zij/het zou hebben geapplaudisseerd
- wij zouden hebben geapplaudisseerd
- jullie zouden hebben geapplaudisseerd
- zij zouden hebben geapplaudisseerd
Conditional perfect
- I would have applauded
- you would have applauded
- he/she/it would have applauded
- we would have applauded
- you would have applauded
- they would have applauded
Imperatief
- jij applaudisseer
- jullie applaudisseert
Imperative
- you applaud
- you applaud