Vervoeging van attack

Engels

Nederlands

Present

  • I attack
  • you attack
  • he/she/it attacks
  • we attack
  • you attack
  • they attack

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik molesteer
  • jij molesteert
  • hij/zij/het molesteert
  • wij molesteren
  • jullie molesteren
  • zij molesteren

Simple past

  • I attacked
  • you attacked
  • he/she/it attacked
  • we attacked
  • you attacked
  • they attacked

Onvoltooid verleden tijd

  • ik molesteerde
  • jij molesteerde
  • hij/zij/het molesteerde
  • wij molesteerden
  • jullie molesteerden
  • zij molesteerden

Present perfect

  • I have attacked
  • you have attacked
  • he/she/it has attacked
  • we have attacked
  • you have attacked
  • they have attacked

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gemolesteerd
  • jij hebt gemolesteerd
  • hij/zij/het heeft gemolesteerd
  • wij hebben gemolesteerd
  • jullie hebben gemolesteerd
  • zij hebben gemolesteerd

Past perfect

  • I had attacked
  • you had attacked
  • he/she/it had attacked
  • we had attacked
  • you had attacked
  • they had attacked

Voltooid verleden tijd

  • ik had gemolesteerd
  • jij had gemolesteerd
  • hij/zij/het had gemolesteerd
  • wij hadden gemolesteerd
  • jullie hadden gemolesteerd
  • zij hadden gemolesteerd

Future

  • I will attack
  • you will attack
  • he/she/it will attack
  • we will attack
  • you will attack
  • they will attack

Toekomende tijd I

  • ik zal molesteren
  • jij zult molesteren
  • hij/zij/het zal molesteren
  • wij zullen molesteren
  • jullie zullen molesteren
  • zij zullen molesteren

Future perfect

  • I will have attacked
  • you will have attacked
  • he/she/it will have attacked
  • we will have attacked
  • you will have attacked
  • they will have attacked

Toekomende tijd II

  • ik zal gemolesteerd hebben
  • jij zult gemolesteerd hebben
  • hij/zij/het zal gemolesteerd hebben
  • wij zullen gemolesteerd hebben
  • jullie zullen gemolesteerd hebben
  • zij zullen gemolesteerd hebben

Conditional present

  • I would attack
  • you would attack
  • he/she/it would attack
  • we would attack
  • you would attack
  • they would attack

Conditionalis I

  • ik zou molesteren
  • jij zou molesteren
  • hij/zij/het zou molesteren
  • wij zouden molesteren
  • jullie zouden molesteren
  • zij zouden molesteren

Conditional perfect

  • I would have attacked
  • you would have attacked
  • he/she/it would have attacked
  • we would have attacked
  • you would have attacked
  • they would have attacked

Conditionalis II

  • ik zou hebben gemolesteerd
  • jij zou hebben gemolesteerd
  • hij/zij/het zou hebben gemolesteerd
  • wij zouden hebben gemolesteerd
  • jullie zouden hebben gemolesteerd
  • zij zouden hebben gemolesteerd

Imperative

  • you attack
  • you attack

Imperatief

  • jij molesteer
  • jullie molesteert

Verwijzingen

Bekijk 8 definitie(s) van attack