Vervoeging van avail

Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it avails
  • they avail

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het baat
  • zij baten

Simple past

  • he/she/it availed
  • they availed

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het baatte
  • zij baatten

Present perfect

  • he/she/it has availed
  • they have availed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gebaat
  • zij hebben gebaat

Past perfect

  • he/she/it had availed
  • they had availed

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gebaat
  • zij hadden gebaat

Future

  • he/she/it will avail
  • they will avail

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal baten
  • zij zult baten

Future perfect

  • he/she/it will have availed
  • they will have availed

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gebaat hebben
  • zij zult gebaat hebben

Conditional present

  • he/she/it would avail
  • they would avail

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal baten
  • zij zullen baten

Conditional perfect

  • he/she/it would have availed
  • they would have availed

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gebaat
  • zij zullen hebben gebaat

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van avail