Vervoeging van bakken
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bak
- jij bakt
- hij/zij/het bakt
- wij bakken
- jullie bakken
- zij bakken
Indicativo presente
- yo frío
- tú fríes
- él/ella fríe
- nosotros freímos
- vosotros freís
- ellos/ellas fríen
Onvoltooid verleden tijd
- ik bakte
- jij bakte
- hij/zij/het bakte
- wij bakten
- jullie bakten
- zij bakten
Indefinido
- yo freí
- tú freíste
- él/ella frió
- nosotros freímos
- vosotros freísteis
- ellos/ellas frieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebakken
- jij hebt gebakken
- hij/zij/het heeft gebakken
- wij hebben gebakken
- jullie hebben gebakken
- zij hebben gebakken
Pretérito perfecto compuesto
- yo he frito
- tú has frito
- él/ella ha frito
- nosotros hemos frito
- vosotros habéis frito
- ellos/ellas han frito
Voltooid verleden tijd
- ik had gebakken
- jij had gebakken
- hij/zij/het had gebakken
- wij hadden gebakken
- jullie hadden gebakken
- zij hadden gebakken
Pluscuamperfecto
- yo había frito
- tú habías frito
- él/ella había frito
- nosotros habíamos frito
- vosotros habíais frito
- ellos/ellas habían frito
Toekomende tijd I
- ik zal bakken
- jij zult bakken
- hij/zij/het zal bakken
- wij zullen bakken
- jullie zullen bakken
- zij zullen bakken
Futuro I
- yo freiré
- tú freirás
- él/ella freirá
- nosotros freiremos
- vosotros freiréis
- ellos/ellas freirán
Toekomende tijd II
- ik zal gebakken hebben
- jij zult gebakken hebben
- hij/zij/het zal gebakken hebben
- wij zullen gebakken hebben
- jullie zullen gebakken hebben
- zij zullen gebakken hebben
Futuro perfecto
- yo habré frito
- tú habrás frito
- él/ella habrá frito
- nosotros habremos frito
- vosotros habréis frito
- ellos/ellas habrán frito
Conditionalis I
- ik zou bakken
- jij zou bakken
- hij/zij/het zou bakken
- wij zouden bakken
- jullie zouden bakken
- zij zouden bakken
Condicional
- yo freiría
- tú freirías
- él/ella freiría
- nosotros freiríamos
- vosotros freiríais
- ellos/ellas freirían
Conditionalis II
- ik zou hebben gebakken
- jij zou hebben gebakken
- hij/zij/het zou hebben gebakken
- wij zouden hebben gebakken
- jullie zouden hebben gebakken
- zij zouden hebben gebakken
Condicional perfecto
- yo habría frito
- tú habrías frito
- él/ella habría frito
- nosotros habríamos frito
- vosotros habríais frito
- ellos/ellas habrían frito
Imperatief
- jij bak
- jullie bakt
Imperativo presente
- tú fríe
- vosotros freíd