Vervoeging van ball

Engels

Nederlands

Present

  • I ball
  • you ball
  • he/she/it balls
  • we ball
  • you ball
  • they ball

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verhaspel
  • jij verhaspelt
  • hij/zij/het verhaspelt
  • wij verhaspelen
  • jullie verhaspelen
  • zij verhaspelen

Simple past

  • I balled
  • you balled
  • he/she/it balled
  • we balled
  • you balled
  • they balled

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verhaspelde
  • jij verhaspelde
  • hij/zij/het verhaspelde
  • wij verhaspelden
  • jullie verhaspelden
  • zij verhaspelden

Present perfect

  • I have balled
  • you have balled
  • he/she/it has balled
  • we have balled
  • you have balled
  • they have balled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verhaspeld
  • jij hebt verhaspeld
  • hij/zij/het heeft verhaspeld
  • wij hebben verhaspeld
  • jullie hebben verhaspeld
  • zij hebben verhaspeld

Past perfect

  • I had balled
  • you had balled
  • he/she/it had balled
  • we had balled
  • you had balled
  • they had balled

Voltooid verleden tijd

  • ik had verhaspeld
  • jij had verhaspeld
  • hij/zij/het had verhaspeld
  • wij hadden verhaspeld
  • jullie hadden verhaspeld
  • zij hadden verhaspeld

Future

  • I will ball
  • you will ball
  • he/she/it will ball
  • we will ball
  • you will ball
  • they will ball

Toekomende tijd I

  • ik zal verhaspelen
  • jij zult verhaspelen
  • hij/zij/het zal verhaspelen
  • wij zullen verhaspelen
  • jullie zullen verhaspelen
  • zij zullen verhaspelen

Future perfect

  • I will have balled
  • you will have balled
  • he/she/it will have balled
  • we will have balled
  • you will have balled
  • they will have balled

Toekomende tijd II

  • ik zal verhaspeld hebben
  • jij zult verhaspeld hebben
  • hij/zij/het zal verhaspeld hebben
  • wij zullen verhaspeld hebben
  • jullie zullen verhaspeld hebben
  • zij zullen verhaspeld hebben

Conditional present

  • I would ball
  • you would ball
  • he/she/it would ball
  • we would ball
  • you would ball
  • they would ball

Conditionalis I

  • ik zou verhaspelen
  • jij zou verhaspelen
  • hij/zij/het zou verhaspelen
  • wij zouden verhaspelen
  • jullie zouden verhaspelen
  • zij zouden verhaspelen

Conditional perfect

  • I would have balled
  • you would have balled
  • he/she/it would have balled
  • we would have balled
  • you would have balled
  • they would have balled

Conditionalis II

  • ik zou hebben verhaspeld
  • jij zou hebben verhaspeld
  • hij/zij/het zou hebben verhaspeld
  • wij zouden hebben verhaspeld
  • jullie zouden hebben verhaspeld
  • zij zouden hebben verhaspeld

Imperative

  • you ball
  • you ball

Imperatief

  • jij verhaspel
  • jullie verhaspelt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van ball