Vervoeging van beetnemen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik neem beet
  • jij neemt beet
  • hij/zij/het neemt beet
  • wij nemen beet
  • jullie nemen beet
  • zij nemen beet

Présent

  • je capture
  • tu captures
  • il/elle capture
  • nous capturons
  • vous capturez
  • ils/elles capturent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik nam beet
  • jij nam beet
  • hij/zij/het nam beet
  • wij namen beet
  • jullie namen beet
  • zij namen beet

Indicatif imparfait

  • je capturais
  • tu capturais
  • il/elle capturait
  • nous capturions
  • vous capturiez
  • ils/elles capturaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb beetgenomen
  • jij hebt beetgenomen
  • hij/zij/het heeft beetgenomen
  • wij hebben beetgenomen
  • jullie hebben beetgenomen
  • zij hebben beetgenomen

Indicatif passé composé

  • j'ai capturé
  • tu as capturé
  • il/elle a capturé
  • nous avons capturé
  • vous avez capturé
  • ils/elles ont capturé

Voltooid verleden tijd

  • ik had beetgenomen
  • jij had beetgenomen
  • hij/zij/het had beetgenomen
  • wij hadden beetgenomen
  • jullie hadden beetgenomen
  • zij hadden beetgenomen

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais capturé
  • tu avais capturé
  • il/elle avait capturé
  • nous avions capturé
  • vous aviez capturé
  • ils/elles avaient capturé

Toekomende tijd I

  • ik zal beetnemen
  • jij zult beetnemen
  • hij/zij/het zal beetnemen
  • wij zullen beetnemen
  • jullie zullen beetnemen
  • zij zullen beetnemen

Indicatif futur

  • je capturerai
  • tu captureras
  • il/elle capturera
  • nous capturerons
  • vous capturerez
  • ils/elles captureront

Toekomende tijd II

  • ik zal beetgenomen hebben
  • jij zult beetgenomen hebben
  • hij/zij/het zal beetgenomen hebben
  • wij zullen beetgenomen hebben
  • jullie zullen beetgenomen hebben
  • zij zullen beetgenomen hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai capturé
  • tu auras capturé
  • il/elle aura capturé
  • nous aurons capturé
  • vous aurez capturé
  • ils/elles auront capturé

Conditionalis I

  • ik zou beetnemen
  • jij zou beetnemen
  • hij/zij/het zou beetnemen
  • wij zouden beetnemen
  • jullie zouden beetnemen
  • zij zouden beetnemen

Conditionnel présent

  • je capturerais
  • tu capturerais
  • il/elle capturerait
  • nous capturerions
  • vous captureriez
  • ils/elles captureraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben beetgenomen
  • jij zou hebben beetgenomen
  • hij/zij/het zou hebben beetgenomen
  • wij zouden hebben beetgenomen
  • jullie zouden hebben beetgenomen
  • zij zouden hebben beetgenomen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais capturé
  • tu aurais capturé
  • il/elle aurait capturé
  • nous aurions capturé
  • vous auriez capturé
  • ils/elles auraient capturé

Imperatief

  • jij neem beet
  • jullie neemt beet

Impératif

  • tu capture
  • vous capturez