Vervoeging van bemerken

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bemerk
  • jij bemerkt
  • hij/zij/het bemerkt
  • wij bemerken
  • jullie bemerken
  • zij bemerken

Indicativo presente

  • yo advierto
  • adviertes
  • él/ella advierte
  • nosotros advertimos
  • vosotros advertís
  • ellos/ellas advierten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bemerkte
  • jij bemerkte
  • hij/zij/het bemerkte
  • wij bemerkten
  • jullie bemerkten
  • zij bemerkten

Indefinido

  • yo advertí
  • advertiste
  • él/ella advirtió
  • nosotros advertimos
  • vosotros advertisteis
  • ellos/ellas advirtieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bemerkt
  • jij hebt bemerkt
  • hij/zij/het heeft bemerkt
  • wij hebben bemerkt
  • jullie hebben bemerkt
  • zij hebben bemerkt

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he advertido
  • has advertido
  • él/ella ha advertido
  • nosotros hemos advertido
  • vosotros habéis advertido
  • ellos/ellas han advertido

Voltooid verleden tijd

  • ik had bemerkt
  • jij had bemerkt
  • hij/zij/het had bemerkt
  • wij hadden bemerkt
  • jullie hadden bemerkt
  • zij hadden bemerkt

Pluscuamperfecto

  • yo había advertido
  • habías advertido
  • él/ella había advertido
  • nosotros habíamos advertido
  • vosotros habíais advertido
  • ellos/ellas habían advertido

Toekomende tijd I

  • ik zal bemerken
  • jij zult bemerken
  • hij/zij/het zal bemerken
  • wij zullen bemerken
  • jullie zullen bemerken
  • zij zullen bemerken

Futuro I

  • yo advertiré
  • advertirás
  • él/ella advertirá
  • nosotros advertiremos
  • vosotros advertiréis
  • ellos/ellas advertirán

Toekomende tijd II

  • ik zal bemerkt hebben
  • jij zult bemerkt hebben
  • hij/zij/het zal bemerkt hebben
  • wij zullen bemerkt hebben
  • jullie zullen bemerkt hebben
  • zij zullen bemerkt hebben

Futuro perfecto

  • yo habré advertido
  • habrás advertido
  • él/ella habrá advertido
  • nosotros habremos advertido
  • vosotros habréis advertido
  • ellos/ellas habrán advertido

Conditionalis I

  • ik zou bemerken
  • jij zou bemerken
  • hij/zij/het zou bemerken
  • wij zouden bemerken
  • jullie zouden bemerken
  • zij zouden bemerken

Condicional

  • yo advertiría
  • advertirías
  • él/ella advertiría
  • nosotros advertiríamos
  • vosotros advertiríais
  • ellos/ellas advertirían

Conditionalis II

  • ik zou hebben bemerkt
  • jij zou hebben bemerkt
  • hij/zij/het zou hebben bemerkt
  • wij zouden hebben bemerkt
  • jullie zouden hebben bemerkt
  • zij zouden hebben bemerkt

Condicional perfecto

  • yo habría advertido
  • habrías advertido
  • él/ella habría advertido
  • nosotros habríamos advertido
  • vosotros habríais advertido
  • ellos/ellas habrían advertido

Imperatief

  • jij bemerk
  • jullie bemerkt

Imperativo presente

  • advierte
  • vosotros advertid