Vervoeging van benefit

Engels

Nederlands

Present

  • I benefit
  • you benefit
  • he/she/it benefits
  • we benefit
  • you benefit
  • they benefit

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bevoordeel
  • jij bevoordeelt
  • hij/zij/het bevoordeelt
  • wij bevoordelen
  • jullie bevoordelen
  • zij bevoordelen

Simple past

  • I benefited
  • you benefited
  • he/she/it benefited
  • we benefited
  • you benefited
  • they benefited

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bevoordeelde
  • jij bevoordeelde
  • hij/zij/het bevoordeelde
  • wij bevoordeelden
  • jullie bevoordeelden
  • zij bevoordeelden

Present perfect

  • I have benefited
  • you have benefited
  • he/she/it has benefited
  • we have benefited
  • you have benefited
  • they have benefited

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bevoordeeld
  • jij hebt bevoordeeld
  • hij/zij/het heeft bevoordeeld
  • wij hebben bevoordeeld
  • jullie hebben bevoordeeld
  • zij hebben bevoordeeld

Past perfect

  • I had benefited
  • you had benefited
  • he/she/it had benefited
  • we had benefited
  • you had benefited
  • they had benefited

Voltooid verleden tijd

  • ik had bevoordeeld
  • jij had bevoordeeld
  • hij/zij/het had bevoordeeld
  • wij hadden bevoordeeld
  • jullie hadden bevoordeeld
  • zij hadden bevoordeeld

Future

  • I will benefit
  • you will benefit
  • he/she/it will benefit
  • we will benefit
  • you will benefit
  • they will benefit

Toekomende tijd I

  • ik zal bevoordelen
  • jij zult bevoordelen
  • hij/zij/het zal bevoordelen
  • wij zullen bevoordelen
  • jullie zullen bevoordelen
  • zij zullen bevoordelen

Future perfect

  • I will have benefited
  • you will have benefited
  • he/she/it will have benefited
  • we will have benefited
  • you will have benefited
  • they will have benefited

Toekomende tijd II

  • ik zal bevoordeeld hebben
  • jij zult bevoordeeld hebben
  • hij/zij/het zal bevoordeeld hebben
  • wij zullen bevoordeeld hebben
  • jullie zullen bevoordeeld hebben
  • zij zullen bevoordeeld hebben

Conditional present

  • I would benefit
  • you would benefit
  • he/she/it would benefit
  • we would benefit
  • you would benefit
  • they would benefit

Conditionalis I

  • ik zou bevoordelen
  • jij zou bevoordelen
  • hij/zij/het zou bevoordelen
  • wij zouden bevoordelen
  • jullie zouden bevoordelen
  • zij zouden bevoordelen

Conditional perfect

  • I would have benefited
  • you would have benefited
  • he/she/it would have benefited
  • we would have benefited
  • you would have benefited
  • they would have benefited

Conditionalis II

  • ik zou hebben bevoordeeld
  • jij zou hebben bevoordeeld
  • hij/zij/het zou hebben bevoordeeld
  • wij zouden hebben bevoordeeld
  • jullie zouden hebben bevoordeeld
  • zij zouden hebben bevoordeeld

Imperative

  • you benefit
  • you benefit

Imperatief

  • jij bevoordeel
  • jullie bevoordeelt

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van benefit