Vervoeging van benoemen
Onbepaalde wijs (infinitief): benoemen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik benoem
- jij benoemt
- hij/zij/het benoemt
- wij benoemen
- jullie benoemen
- zij benoemen
Presente
- io nomino
- tu nomini
- lui/lei/Lei nomina
- noi nominiamo
- voi/Voi nominate
- loro/Loro nominano
Onvoltooid verleden tijd
- ik benoemde
- jij benoemde
- hij/zij/het benoemde
- wij benoemden
- jullie benoemden
- zij benoemden
Imperfetto
- io nominavo
- tu nominavi
- lui/lei/Lei nominava
- noi nominavamo
- voi/Voi nominavate
- loro/Loro nominavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb benoemd
- jij hebt benoemd
- hij/zij/het heeft benoemd
- wij hebben benoemd
- jullie hebben benoemd
- zij hebben benoemd
Passato prossimo
- io ho nominato
- tu hai nominato
- lui/lei/Lei ha nominato
- noi abbiamo nominato
- voi/Voi avete nominato
- loro/Loro hanno nominato
Voltooid verleden tijd
- ik had benoemd
- jij had benoemd
- hij/zij/het had benoemd
- wij hadden benoemd
- jullie hadden benoemd
- zij hadden benoemd
Trapassato prossimo
- io avevo nominato
- tu avevi nominato
- lui/lei/Lei aveva nominato
- noi avevamo nominato
- voi/Voi avevate nominato
- loro/Loro avevano nominato
Toekomende tijd I
- ik zal benoemen
- jij zult benoemen
- hij/zij/het zal benoemen
- wij zullen benoemen
- jullie zullen benoemen
- zij zullen benoemen
Futuro semplice
- io nominerò
- tu nominerai
- lui/lei/Lei nominerà
- noi nomineremo
- voi/Voi nominerete
- loro/Loro nomineranno
Toekomende tijd II
- ik zal benoemd hebben
- jij zult benoemd hebben
- hij/zij/het zal benoemd hebben
- wij zullen benoemd hebben
- jullie zullen benoemd hebben
- zij zullen benoemd hebben
Futuro anteriore
- io avrò nominato
- tu avrai nominato
- lui/lei/Lei avrà nominato
- noi avremo nominato
- voi/Voi avrete nominato
- loro/Loro avranno nominato
Conditionalis I
- ik zou benoemen
- jij zou benoemen
- hij/zij/het zou benoemen
- wij zouden benoemen
- jullie zouden benoemen
- zij zouden benoemen
Condizionale presente
- io nominerei
- tu nomineresti
- lui/lei/Lei nominerebbe
- noi nomineremmo
- voi/Voi nominereste
- loro/Loro nominerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben benoemd
- jij zou hebben benoemd
- hij/zij/het zou hebben benoemd
- wij zouden hebben benoemd
- jullie zouden hebben benoemd
- zij zouden hebben benoemd
Condizionale passato
- io avrei nominato
- tu avresti nominato
- lui/lei/Lei avrebbe nominato
- noi avremmo nominato
- voi/Voi avreste nominato
- loro/Loro avrebbero nominato
Imperatief
- jij benoem
- jullie benoemt
Imperativo
- tu nomina
- voi/Voi nominate