Vervoeging van beoordelen

Onbepaalde wijs (infinitief): beoordelen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beoordeel
  • jij beoordeelt
  • hij/zij/het beoordeelt
  • wij beoordelen
  • jullie beoordelen
  • zij beoordelen

Present

  • I approximate
  • you approximate
  • he/she/it approximates
  • we approximate
  • you approximate
  • they approximate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik beoordeelde
  • jij beoordeelde
  • hij/zij/het beoordeelde
  • wij beoordeelden
  • jullie beoordeelden
  • zij beoordeelden

Simple past

  • I approximated
  • you approximated
  • he/she/it approximated
  • we approximated
  • you approximated
  • they approximated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb beoordeeld
  • jij hebt beoordeeld
  • hij/zij/het heeft beoordeeld
  • wij hebben beoordeeld
  • jullie hebben beoordeeld
  • zij hebben beoordeeld

Present perfect

  • I have approximated
  • you have approximated
  • he/she/it has approximated
  • we have approximated
  • you have approximated
  • they have approximated

Voltooid verleden tijd

  • ik had beoordeeld
  • jij had beoordeeld
  • hij/zij/het had beoordeeld
  • wij hadden beoordeeld
  • jullie hadden beoordeeld
  • zij hadden beoordeeld

Past perfect

  • I had approximated
  • you had approximated
  • he/she/it had approximated
  • we had approximated
  • you had approximated
  • they had approximated

Toekomende tijd I

  • ik zal beoordelen
  • jij zult beoordelen
  • hij/zij/het zal beoordelen
  • wij zullen beoordelen
  • jullie zullen beoordelen
  • zij zullen beoordelen

Future

  • I will approximate
  • you will approximate
  • he/she/it will approximate
  • we will approximate
  • you will approximate
  • they will approximate

Toekomende tijd II

  • ik zal beoordeeld hebben
  • jij zult beoordeeld hebben
  • hij/zij/het zal beoordeeld hebben
  • wij zullen beoordeeld hebben
  • jullie zullen beoordeeld hebben
  • zij zullen beoordeeld hebben

Future perfect

  • I will have approximated
  • you will have approximated
  • he/she/it will have approximated
  • we will have approximated
  • you will have approximated
  • they will have approximated

Conditionalis I

  • ik zou beoordelen
  • jij zou beoordelen
  • hij/zij/het zou beoordelen
  • wij zouden beoordelen
  • jullie zouden beoordelen
  • zij zouden beoordelen

Conditional present

  • I would approximate
  • you would approximate
  • he/she/it would approximate
  • we would approximate
  • you would approximate
  • they would approximate

Conditionalis II

  • ik zou hebben beoordeeld
  • jij zou hebben beoordeeld
  • hij/zij/het zou hebben beoordeeld
  • wij zouden hebben beoordeeld
  • jullie zouden hebben beoordeeld
  • zij zouden hebben beoordeeld

Conditional perfect

  • I would have approximated
  • you would have approximated
  • he/she/it would have approximated
  • we would have approximated
  • you would have approximated
  • they would have approximated

Imperatief

  • jij beoordeel
  • jullie beoordeelt

Imperative

  • you approximate
  • you approximate

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van beoordelen