Vervoeging van beroeren

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beroer
  • jij beroert
  • hij/zij/het beroert
  • wij beroeren
  • jullie beroeren
  • zij beroeren

Indicativo presente

  • yo rozo
  • rozas
  • él/ella roza
  • nosotros rozamos
  • vosotros rozáis
  • ellos/ellas rozan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik beroerde
  • jij beroerde
  • hij/zij/het beroerde
  • wij beroerden
  • jullie beroerden
  • zij beroerden

Indefinido

  • yo rocé
  • rozaste
  • él/ella rozó
  • nosotros rozamos
  • vosotros rozasteis
  • ellos/ellas rozaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb beroerd
  • jij hebt beroerd
  • hij/zij/het heeft beroerd
  • wij hebben beroerd
  • jullie hebben beroerd
  • zij hebben beroerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he rozado
  • has rozado
  • él/ella ha rozado
  • nosotros hemos rozado
  • vosotros habéis rozado
  • ellos/ellas han rozado

Voltooid verleden tijd

  • ik had beroerd
  • jij had beroerd
  • hij/zij/het had beroerd
  • wij hadden beroerd
  • jullie hadden beroerd
  • zij hadden beroerd

Pluscuamperfecto

  • yo había rozado
  • habías rozado
  • él/ella había rozado
  • nosotros habíamos rozado
  • vosotros habíais rozado
  • ellos/ellas habían rozado

Toekomende tijd I

  • ik zal beroeren
  • jij zult beroeren
  • hij/zij/het zal beroeren
  • wij zullen beroeren
  • jullie zullen beroeren
  • zij zullen beroeren

Futuro I

  • yo rozaré
  • rozarás
  • él/ella rozará
  • nosotros rozaremos
  • vosotros rozaréis
  • ellos/ellas rozarán

Toekomende tijd II

  • ik zal beroerd hebben
  • jij zult beroerd hebben
  • hij/zij/het zal beroerd hebben
  • wij zullen beroerd hebben
  • jullie zullen beroerd hebben
  • zij zullen beroerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré rozado
  • habrás rozado
  • él/ella habrá rozado
  • nosotros habremos rozado
  • vosotros habréis rozado
  • ellos/ellas habrán rozado

Conditionalis I

  • ik zou beroeren
  • jij zou beroeren
  • hij/zij/het zou beroeren
  • wij zouden beroeren
  • jullie zouden beroeren
  • zij zouden beroeren

Condicional

  • yo rozaría
  • rozarías
  • él/ella rozaría
  • nosotros rozaríamos
  • vosotros rozaríais
  • ellos/ellas rozarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben beroerd
  • jij zou hebben beroerd
  • hij/zij/het zou hebben beroerd
  • wij zouden hebben beroerd
  • jullie zouden hebben beroerd
  • zij zouden hebben beroerd

Condicional perfecto

  • yo habría rozado
  • habrías rozado
  • él/ella habría rozado
  • nosotros habríamos rozado
  • vosotros habríais rozado
  • ellos/ellas habrían rozado

Imperatief

  • jij beroer
  • jullie beroert

Imperativo presente

  • roza
  • vosotros rozad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van beroeren