Vervoeging van bespeak
Onbepaalde wijs (infinitief): to bespeak
Engels
Nederlands
Present
- I bespeak
- you bespeak
- he/she/it bespeaks
- we bespeak
- you bespeak
- they bespeak
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vraag
- jij vraagt
- hij/zij/het vraagt
- wij vragen
- jullie vragen
- zij vragen
Simple past
- I bespeaked (E); bespoke
- you bespeaked (E); bespoke
- he/she/it bespeaked (E); bespoke
- we bespeaked (E); bespoke
- you bespeaked (E); bespoke
- they bespeaked (E); bespoke
Onvoltooid verleden tijd
- ik vroeg
- jij vroeg
- hij/zij/het vroeg
- wij vroegen
- jullie vroegen
- zij vroegen
Present perfect
- I have bespeaked (E); bespoken
- you have bespeaked (E); bespoken
- he/she/it has bespeaked (E); bespoken
- we have bespeaked (E); bespoken
- you have bespeaked (E); bespoken
- they have bespeaked (E); bespoken
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevraagd
- jij hebt gevraagd
- hij/zij/het heeft gevraagd
- wij hebben gevraagd
- jullie hebben gevraagd
- zij hebben gevraagd
Past perfect
- I had bespeaked (E); bespoken
- you had bespeaked (E); bespoken
- he/she/it had bespeaked (E); bespoken
- we had bespeaked (E); bespoken
- you had bespeaked (E); bespoken
- they had bespeaked (E); bespoken
Voltooid verleden tijd
- ik had gevraagd
- jij had gevraagd
- hij/zij/het had gevraagd
- wij hadden gevraagd
- jullie hadden gevraagd
- zij hadden gevraagd
Future
- I will bespeak
- you will bespeak
- he/she/it will bespeak
- we will bespeak
- you will bespeak
- they will bespeak
Toekomende tijd I
- ik zal vragen
- jij zult vragen
- hij/zij/het zal vragen
- wij zullen vragen
- jullie zullen vragen
- zij zullen vragen
Future perfect
- I will have bespeaked (E); bespoken
- you will have bespeaked (E); bespoken
- he/she/it will have bespeaked (E); bespoken
- we will have bespeaked (E); bespoken
- you will have bespeaked (E); bespoken
- they will have bespeaked (E); bespoken
Toekomende tijd II
- ik zal gevraagd hebben
- jij zult gevraagd hebben
- hij/zij/het zal gevraagd hebben
- wij zullen gevraagd hebben
- jullie zullen gevraagd hebben
- zij zullen gevraagd hebben
Conditional present
- I would bespeak
- you would bespeak
- he/she/it would bespeak
- we would bespeak
- you would bespeak
- they would bespeak
Conditionalis I
- ik zou vragen
- jij zou vragen
- hij/zij/het zou vragen
- wij zouden vragen
- jullie zouden vragen
- zij zouden vragen
Conditional perfect
- I would have bespeaked (E); bespoken
- you would have bespeaked (E); bespoken
- he/she/it would have bespeaked (E); bespoken
- we would have bespeaked (E); bespoken
- you would have bespeaked (E); bespoken
- they would have bespeaked (E); bespoken
Conditionalis II
- ik zou hebben gevraagd
- jij zou hebben gevraagd
- hij/zij/het zou hebben gevraagd
- wij zouden hebben gevraagd
- jullie zouden hebben gevraagd
- zij zouden hebben gevraagd
Imperative
- you bespeak
- you bespeak
Imperatief
- jij vraag
- jullie vraagt