Vervoeging van bestuderen

Onbepaalde wijs (infinitief): bestuderen

Vertaling: étudier

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bestudeer
  • jij bestudeert
  • hij/zij/het bestudeert
  • wij bestuderen
  • jullie bestuderen
  • zij bestuderen

Présent

  • je étudie
  • tu étudies
  • il/elle étudie
  • nous étudions
  • vous étudiez
  • ils/elles étudient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bestudeerde
  • jij bestudeerde
  • hij/zij/het bestudeerde
  • wij bestudeerden
  • jullie bestudeerden
  • zij bestudeerden

Indicatif imparfait

  • je étudiais
  • tu étudiais
  • il/elle étudiait
  • nous étudiions
  • vous étudiiez
  • ils/elles étudiaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bestudeerd
  • jij hebt bestudeerd
  • hij/zij/het heeft bestudeerd
  • wij hebben bestudeerd
  • jullie hebben bestudeerd
  • zij hebben bestudeerd

Indicatif passé composé

  • j'ai étudié
  • tu as étudié
  • il/elle a étudié
  • nous avons étudié
  • vous avez étudié
  • ils/elles ont étudié

Voltooid verleden tijd

  • ik had bestudeerd
  • jij had bestudeerd
  • hij/zij/het had bestudeerd
  • wij hadden bestudeerd
  • jullie hadden bestudeerd
  • zij hadden bestudeerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais étudié
  • tu avais étudié
  • il/elle avait étudié
  • nous avions étudié
  • vous aviez étudié
  • ils/elles avaient étudié

Toekomende tijd I

  • ik zal bestuderen
  • jij zult bestuderen
  • hij/zij/het zal bestuderen
  • wij zullen bestuderen
  • jullie zullen bestuderen
  • zij zullen bestuderen

Indicatif futur

  • je étudierai
  • tu étudieras
  • il/elle étudiera
  • nous étudierons
  • vous étudierez
  • ils/elles étudieront

Toekomende tijd II

  • ik zal bestudeerd hebben
  • jij zult bestudeerd hebben
  • hij/zij/het zal bestudeerd hebben
  • wij zullen bestudeerd hebben
  • jullie zullen bestudeerd hebben
  • zij zullen bestudeerd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai étudié
  • tu auras étudié
  • il/elle aura étudié
  • nous aurons étudié
  • vous aurez étudié
  • ils/elles auront étudié

Conditionalis I

  • ik zou bestuderen
  • jij zou bestuderen
  • hij/zij/het zou bestuderen
  • wij zouden bestuderen
  • jullie zouden bestuderen
  • zij zouden bestuderen

Conditionnel présent

  • je étudierais
  • tu étudierais
  • il/elle étudierait
  • nous étudierions
  • vous étudieriez
  • ils/elles étudieraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben bestudeerd
  • jij zou hebben bestudeerd
  • hij/zij/het zou hebben bestudeerd
  • wij zouden hebben bestudeerd
  • jullie zouden hebben bestudeerd
  • zij zouden hebben bestudeerd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais étudié
  • tu aurais étudié
  • il/elle aurait étudié
  • nous aurions étudié
  • vous auriez étudié
  • ils/elles auraient étudié

Imperatief

  • jij bestudeer
  • jullie bestudeert

Impératif

  • tu étudie
  • vous étudiez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bestuderen