Vervoeging van betogen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik betoog
  • jij betoogt
  • hij/zij/het betoogt
  • wij betogen
  • jullie betogen
  • zij betogen

Present

  • I evidence
  • you evidence
  • he/she/it evidences
  • we evidence
  • you evidence
  • they evidence

Onvoltooid verleden tijd

  • ik betoogde
  • jij betoogde
  • hij/zij/het betoogde
  • wij betoogden
  • jullie betoogden
  • zij betoogden

Simple past

  • I evidenced
  • you evidenced
  • he/she/it evidenced
  • we evidenced
  • you evidenced
  • they evidenced

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb betoogd
  • jij hebt betoogd
  • hij/zij/het heeft betoogd
  • wij hebben betoogd
  • jullie hebben betoogd
  • zij hebben betoogd

Present perfect

  • I have evidenced
  • you have evidenced
  • he/she/it has evidenced
  • we have evidenced
  • you have evidenced
  • they have evidenced

Voltooid verleden tijd

  • ik had betoogd
  • jij had betoogd
  • hij/zij/het had betoogd
  • wij hadden betoogd
  • jullie hadden betoogd
  • zij hadden betoogd

Past perfect

  • I had evidenced
  • you had evidenced
  • he/she/it had evidenced
  • we had evidenced
  • you had evidenced
  • they had evidenced

Toekomende tijd I

  • ik zal betogen
  • jij zult betogen
  • hij/zij/het zal betogen
  • wij zullen betogen
  • jullie zullen betogen
  • zij zullen betogen

Future

  • I will evidence
  • you will evidence
  • he/she/it will evidence
  • we will evidence
  • you will evidence
  • they will evidence

Toekomende tijd II

  • ik zal betoogd hebben
  • jij zult betoogd hebben
  • hij/zij/het zal betoogd hebben
  • wij zullen betoogd hebben
  • jullie zullen betoogd hebben
  • zij zullen betoogd hebben

Future perfect

  • I will have evidenced
  • you will have evidenced
  • he/she/it will have evidenced
  • we will have evidenced
  • you will have evidenced
  • they will have evidenced

Conditionalis I

  • ik zou betogen
  • jij zou betogen
  • hij/zij/het zou betogen
  • wij zouden betogen
  • jullie zouden betogen
  • zij zouden betogen

Conditional present

  • I would evidence
  • you would evidence
  • he/she/it would evidence
  • we would evidence
  • you would evidence
  • they would evidence

Conditionalis II

  • ik zou hebben betoogd
  • jij zou hebben betoogd
  • hij/zij/het zou hebben betoogd
  • wij zouden hebben betoogd
  • jullie zouden hebben betoogd
  • zij zouden hebben betoogd

Conditional perfect

  • I would have evidenced
  • you would have evidenced
  • he/she/it would have evidenced
  • we would have evidenced
  • you would have evidenced
  • they would have evidenced

Imperatief

  • jij betoog
  • jullie betoogt

Imperative

  • you evidence
  • you evidence

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van betogen