Vervoeging van billet
Onbepaalde wijs (infinitief): to billet
Engels
Nederlands
Present
- I billet
- you billet
- he/she/it billets
- we billet
- you billet
- they billet
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik leger
- jij legert
- hij/zij/het legert
- wij legeren
- jullie legeren
- zij legeren
Simple past
- I billeted
- you billeted
- he/she/it billeted
- we billeted
- you billeted
- they billeted
Onvoltooid verleden tijd
- ik legerde
- jij legerde
- hij/zij/het legerde
- wij legerden
- jullie legerden
- zij legerden
Present perfect
- I have billeted
- you have billeted
- he/she/it has billeted
- we have billeted
- you have billeted
- they have billeted
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gelegerd
- jij hebt gelegerd
- hij/zij/het heeft gelegerd
- wij hebben gelegerd
- jullie hebben gelegerd
- zij hebben gelegerd
Past perfect
- I had billeted
- you had billeted
- he/she/it had billeted
- we had billeted
- you had billeted
- they had billeted
Voltooid verleden tijd
- ik had gelegerd
- jij had gelegerd
- hij/zij/het had gelegerd
- wij hadden gelegerd
- jullie hadden gelegerd
- zij hadden gelegerd
Future
- I will billet
- you will billet
- he/she/it will billet
- we will billet
- you will billet
- they will billet
Toekomende tijd I
- ik zal legeren
- jij zult legeren
- hij/zij/het zal legeren
- wij zullen legeren
- jullie zullen legeren
- zij zullen legeren
Future perfect
- I will have billeted
- you will have billeted
- he/she/it will have billeted
- we will have billeted
- you will have billeted
- they will have billeted
Toekomende tijd II
- ik zal gelegerd hebben
- jij zult gelegerd hebben
- hij/zij/het zal gelegerd hebben
- wij zullen gelegerd hebben
- jullie zullen gelegerd hebben
- zij zullen gelegerd hebben
Conditional present
- I would billet
- you would billet
- he/she/it would billet
- we would billet
- you would billet
- they would billet
Conditionalis I
- ik zou legeren
- jij zou legeren
- hij/zij/het zou legeren
- wij zouden legeren
- jullie zouden legeren
- zij zouden legeren
Conditional perfect
- I would have billeted
- you would have billeted
- he/she/it would have billeted
- we would have billeted
- you would have billeted
- they would have billeted
Conditionalis II
- ik zou hebben gelegerd
- jij zou hebben gelegerd
- hij/zij/het zou hebben gelegerd
- wij zouden hebben gelegerd
- jullie zouden hebben gelegerd
- zij zouden hebben gelegerd
Imperative
- you billet
- you billet
Imperatief
- jij leger
- jullie legert