Vervoeging van bladeren

Vertaling: blättern

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik blader
  • jij bladert
  • hij/zij/het bladert
  • wij bladeren
  • jullie bladeren
  • zij bladeren

Präsens Indikativ

  • ich blätt(e)re
  • du blätterst
  • er/sie/es blättert
  • wir blättern
  • ihr blättert
  • sie blättern

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bladerde
  • jij bladerde
  • hij/zij/het bladerde
  • wij bladerden
  • jullie bladerden
  • zij bladerden

Präteritum Indikativ

  • ich blätterte
  • du blättertest
  • er/sie/es blätterte
  • wir blätterten
  • ihr blättertet
  • sie blätterten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gebladerd
  • jij hebt gebladerd
  • hij/zij/het heeft gebladerd
  • wij hebben gebladerd
  • jullie hebben gebladerd
  • zij hebben gebladerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe geblättert
  • du hast geblättert
  • er/sie/es hat geblättert
  • wir haben geblättert
  • ihr habt geblättert
  • sie haben geblättert

Voltooid verleden tijd

  • ik had gebladerd
  • jij had gebladerd
  • hij/zij/het had gebladerd
  • wij hadden gebladerd
  • jullie hadden gebladerd
  • zij hadden gebladerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte geblättert
  • du hattest geblättert
  • er/sie/es hatte geblättert
  • wir hatten geblättert
  • ihr hattet geblättert
  • sie hatten geblättert

Toekomende tijd I

  • ik zal bladeren
  • jij zult bladeren
  • hij/zij/het zal bladeren
  • wij zullen bladeren
  • jullie zullen bladeren
  • zij zullen bladeren

Futur I Indikativ

  • ich werde blättern
  • du wirst blättern
  • er/sie/es wird blättern
  • wir werden blättern
  • ihr werdet blättern
  • sie werden blättern

Toekomende tijd II

  • ik zal gebladerd hebben
  • jij zult gebladerd hebben
  • hij/zij/het zal gebladerd hebben
  • wij zullen gebladerd hebben
  • jullie zullen gebladerd hebben
  • zij zullen gebladerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde geblättert haben
  • du wirst geblättert haben
  • er/sie/es wird geblättert haben
  • wir werden geblättert haben
  • ihr werdet geblättert haben
  • sie werden geblättert haben

Conditionalis I

  • ik zou bladeren
  • jij zou bladeren
  • hij/zij/het zou bladeren
  • wij zouden bladeren
  • jullie zouden bladeren
  • zij zouden bladeren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde blättern
  • du würdest blättern
  • er/sie/es würde blättern
  • wir würden blättern
  • ihr würdet blättern
  • sie würden blättern

Conditionalis II

  • ik zou hebben gebladerd
  • jij zou hebben gebladerd
  • hij/zij/het zou hebben gebladerd
  • wij zouden hebben gebladerd
  • jullie zouden hebben gebladerd
  • zij zouden hebben gebladerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde geblättert haben
  • du würdest geblättert haben
  • er/sie/es würde geblättert haben
  • wir würden geblättert haben
  • ihr würdet geblättert haben
  • sie würden geblättert haben

Imperatief

  • jij blader
  • jullie bladert

Imperativ

  • du blätt(e)re
  • ihr blättert