Vervoeging van blench

Engels

Nederlands

Present

  • I blench
  • you blench
  • he/she/it blenches
  • we blench
  • you blench
  • they blench

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verschiet
  • jij verschiet
  • hij/zij/het verschiet
  • wij verschieten
  • jullie verschieten
  • zij verschieten

Simple past

  • I blenched
  • you blenched
  • he/she/it blenched
  • we blenched
  • you blenched
  • they blenched

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verschoot
  • jij verschoot
  • hij/zij/het verschoot
  • wij verschoten
  • jullie verschoten
  • zij verschoten

Present perfect

  • I have blenched
  • you have blenched
  • he/she/it has blenched
  • we have blenched
  • you have blenched
  • they have blenched

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verschoten
  • jij hebt verschoten
  • hij/zij/het heeft verschoten
  • wij hebben verschoten
  • jullie hebben verschoten
  • zij hebben verschoten

Past perfect

  • I had blenched
  • you had blenched
  • he/she/it had blenched
  • we had blenched
  • you had blenched
  • they had blenched

Voltooid verleden tijd

  • ik had verschoten
  • jij had verschoten
  • hij/zij/het had verschoten
  • wij hadden verschoten
  • jullie hadden verschoten
  • zij hadden verschoten

Future

  • I will blench
  • you will blench
  • he/she/it will blench
  • we will blench
  • you will blench
  • they will blench

Toekomende tijd I

  • ik zal verschieten
  • jij zult verschieten
  • hij/zij/het zal verschieten
  • wij zullen verschieten
  • jullie zullen verschieten
  • zij zullen verschieten

Future perfect

  • I will have blenched
  • you will have blenched
  • he/she/it will have blenched
  • we will have blenched
  • you will have blenched
  • they will have blenched

Toekomende tijd II

  • ik zal verschoten hebben
  • jij zult verschoten hebben
  • hij/zij/het zal verschoten hebben
  • wij zullen verschoten hebben
  • jullie zullen verschoten hebben
  • zij zullen verschoten hebben

Conditional present

  • I would blench
  • you would blench
  • he/she/it would blench
  • we would blench
  • you would blench
  • they would blench

Conditionalis I

  • ik zou verschieten
  • jij zou verschieten
  • hij/zij/het zou verschieten
  • wij zouden verschieten
  • jullie zouden verschieten
  • zij zouden verschieten

Conditional perfect

  • I would have blenched
  • you would have blenched
  • he/she/it would have blenched
  • we would have blenched
  • you would have blenched
  • they would have blenched

Conditionalis II

  • ik zou hebben verschoten
  • jij zou hebben verschoten
  • hij/zij/het zou hebben verschoten
  • wij zouden hebben verschoten
  • jullie zouden hebben verschoten
  • zij zouden hebben verschoten

Imperative

  • you blench
  • you blench

Imperatief

  • jij verschiet
  • jullie verschiet

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van blench