Vervoeging van blinken

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik blink
  • jij blinkt
  • hij/zij/het blinkt
  • wij blinken
  • jullie blinken
  • zij blinken

Presente

  • io brillo
  • tu brilli
  • lui/lei/Lei brilla
  • noi brilliamo
  • voi/Voi brillate
  • loro/Loro brillano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik blonk
  • jij blonk
  • hij/zij/het blonk
  • wij blonken
  • jullie blonken
  • zij blonken

Imperfetto

  • io brillavo
  • tu brillavi
  • lui/lei/Lei brillava
  • noi brillavamo
  • voi/Voi brillavate
  • loro/Loro brillavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geblonken
  • jij hebt geblonken
  • hij/zij/het heeft geblonken
  • wij hebben geblonken
  • jullie hebben geblonken
  • zij hebben geblonken

Passato prossimo

  • io ho brillato
  • tu hai brillato
  • lui/lei/Lei ha brillato
  • noi abbiamo brillato
  • voi/Voi avete brillato
  • loro/Loro hanno brillato

Voltooid verleden tijd

  • ik had geblonken
  • jij had geblonken
  • hij/zij/het had geblonken
  • wij hadden geblonken
  • jullie hadden geblonken
  • zij hadden geblonken

Trapassato prossimo

  • io avevo brillato
  • tu avevi brillato
  • lui/lei/Lei aveva brillato
  • noi avevamo brillato
  • voi/Voi avevate brillato
  • loro/Loro avevano brillato

Toekomende tijd I

  • ik zal blinken
  • jij zult blinken
  • hij/zij/het zal blinken
  • wij zullen blinken
  • jullie zullen blinken
  • zij zullen blinken

Futuro semplice

  • io brillerò
  • tu brillerai
  • lui/lei/Lei brillerà
  • noi brilleremo
  • voi/Voi brillerete
  • loro/Loro brilleranno

Toekomende tijd II

  • ik zal geblonken hebben
  • jij zult geblonken hebben
  • hij/zij/het zal geblonken hebben
  • wij zullen geblonken hebben
  • jullie zullen geblonken hebben
  • zij zullen geblonken hebben

Futuro anteriore

  • io avrò brillato
  • tu avrai brillato
  • lui/lei/Lei avrà brillato
  • noi avremo brillato
  • voi/Voi avrete brillato
  • loro/Loro avranno brillato

Conditionalis I

  • ik zou blinken
  • jij zou blinken
  • hij/zij/het zou blinken
  • wij zouden blinken
  • jullie zouden blinken
  • zij zouden blinken

Condizionale presente

  • io brillerei
  • tu brilleresti
  • lui/lei/Lei brillerebbe
  • noi brilleremmo
  • voi/Voi brillereste
  • loro/Loro brillerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben geblonken
  • jij zou hebben geblonken
  • hij/zij/het zou hebben geblonken
  • wij zouden hebben geblonken
  • jullie zouden hebben geblonken
  • zij zouden hebben geblonken

Condizionale passato

  • io avrei brillato
  • tu avresti brillato
  • lui/lei/Lei avrebbe brillato
  • noi avremmo brillato
  • voi/Voi avreste brillato
  • loro/Loro avrebbero brillato

Imperatief

  • jij blink
  • jullie blinkt

Imperativo

  • tu brilla
  • voi/Voi brillate

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van blinken