Engels

Nederlands

Present

  • I board
  • you board
  • he/she/it boards
  • we board
  • you board
  • they board

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kartonneer
  • jij kartonneert
  • hij/zij/het kartonneert
  • wij kartonneren
  • jullie kartonneren
  • zij kartonneren

Simple past

  • I boarded
  • you boarded
  • he/she/it boarded
  • we boarded
  • you boarded
  • they boarded

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kartonneerde
  • jij kartonneerde
  • hij/zij/het kartonneerde
  • wij kartonneerden
  • jullie kartonneerden
  • zij kartonneerden

Present perfect

  • I have boarded
  • you have boarded
  • he/she/it has boarded
  • we have boarded
  • you have boarded
  • they have boarded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekartonneerd
  • jij hebt gekartonneerd
  • hij/zij/het heeft gekartonneerd
  • wij hebben gekartonneerd
  • jullie hebben gekartonneerd
  • zij hebben gekartonneerd

Past perfect

  • I had boarded
  • you had boarded
  • he/she/it had boarded
  • we had boarded
  • you had boarded
  • they had boarded

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekartonneerd
  • jij had gekartonneerd
  • hij/zij/het had gekartonneerd
  • wij hadden gekartonneerd
  • jullie hadden gekartonneerd
  • zij hadden gekartonneerd

Future

  • I will board
  • you will board
  • he/she/it will board
  • we will board
  • you will board
  • they will board

Toekomende tijd I

  • ik zal kartonneren
  • jij zult kartonneren
  • hij/zij/het zal kartonneren
  • wij zullen kartonneren
  • jullie zullen kartonneren
  • zij zullen kartonneren

Future perfect

  • I will have boarded
  • you will have boarded
  • he/she/it will have boarded
  • we will have boarded
  • you will have boarded
  • they will have boarded

Toekomende tijd II

  • ik zal gekartonneerd hebben
  • jij zult gekartonneerd hebben
  • hij/zij/het zal gekartonneerd hebben
  • wij zullen gekartonneerd hebben
  • jullie zullen gekartonneerd hebben
  • zij zullen gekartonneerd hebben

Conditional present

  • I would board
  • you would board
  • he/she/it would board
  • we would board
  • you would board
  • they would board

Conditionalis I

  • ik zou kartonneren
  • jij zou kartonneren
  • hij/zij/het zou kartonneren
  • wij zouden kartonneren
  • jullie zouden kartonneren
  • zij zouden kartonneren

Conditional perfect

  • I would have boarded
  • you would have boarded
  • he/she/it would have boarded
  • we would have boarded
  • you would have boarded
  • they would have boarded

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekartonneerd
  • jij zou hebben gekartonneerd
  • hij/zij/het zou hebben gekartonneerd
  • wij zouden hebben gekartonneerd
  • jullie zouden hebben gekartonneerd
  • zij zouden hebben gekartonneerd

Imperative

  • you board
  • you board

Imperatief

  • jij kartonneer
  • jullie kartonneert

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van board