Vervoeging van boksen

Vertaling: boxen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik boks
  • jij bokst
  • hij/zij/het bokst
  • wij boksen
  • jullie boksen
  • zij boksen

Präsens Indikativ

  • ich boxe
  • du boxt
  • er/sie/es boxt
  • wir boxen
  • ihr boxt
  • sie boxen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bokste
  • jij bokste
  • hij/zij/het bokste
  • wij boksten
  • jullie boksten
  • zij boksten

Präteritum Indikativ

  • ich boxte
  • du boxtest
  • er/sie/es boxte
  • wir boxten
  • ihr boxtet
  • sie boxten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gebokst
  • jij hebt gebokst
  • hij/zij/het heeft gebokst
  • wij hebben gebokst
  • jullie hebben gebokst
  • zij hebben gebokst

Perfekt Indikativ

  • ich habe geboxt
  • du hast geboxt
  • er/sie/es hat geboxt
  • wir haben geboxt
  • ihr habt geboxt
  • sie haben geboxt

Voltooid verleden tijd

  • ik had gebokst
  • jij had gebokst
  • hij/zij/het had gebokst
  • wij hadden gebokst
  • jullie hadden gebokst
  • zij hadden gebokst

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte geboxt
  • du hattest geboxt
  • er/sie/es hatte geboxt
  • wir hatten geboxt
  • ihr hattet geboxt
  • sie hatten geboxt

Toekomende tijd I

  • ik zal boksen
  • jij zult boksen
  • hij/zij/het zal boksen
  • wij zullen boksen
  • jullie zullen boksen
  • zij zullen boksen

Futur I Indikativ

  • ich werde boxen
  • du wirst boxen
  • er/sie/es wird boxen
  • wir werden boxen
  • ihr werdet boxen
  • sie werden boxen

Toekomende tijd II

  • ik zal gebokst hebben
  • jij zult gebokst hebben
  • hij/zij/het zal gebokst hebben
  • wij zullen gebokst hebben
  • jullie zullen gebokst hebben
  • zij zullen gebokst hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde geboxt haben
  • du wirst geboxt haben
  • er/sie/es wird geboxt haben
  • wir werden geboxt haben
  • ihr werdet geboxt haben
  • sie werden geboxt haben

Conditionalis I

  • ik zou boksen
  • jij zou boksen
  • hij/zij/het zou boksen
  • wij zouden boksen
  • jullie zouden boksen
  • zij zouden boksen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde boxen
  • du würdest boxen
  • er/sie/es würde boxen
  • wir würden boxen
  • ihr würdet boxen
  • sie würden boxen

Conditionalis II

  • ik zou hebben gebokst
  • jij zou hebben gebokst
  • hij/zij/het zou hebben gebokst
  • wij zouden hebben gebokst
  • jullie zouden hebben gebokst
  • zij zouden hebben gebokst

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde geboxt haben
  • du würdest geboxt haben
  • er/sie/es würde geboxt haben
  • wir würden geboxt haben
  • ihr würdet geboxt haben
  • sie würden geboxt haben

Imperatief

  • jij boks
  • jullie bokst

Imperativ

  • du box(e)
  • ihr boxt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van boksen