Vervoeging van castle

Engels

Nederlands

Present

  • I castle
  • you castle
  • he/she/it castles
  • we castle
  • you castle
  • they castle

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik rokeer
  • jij rokeert
  • hij/zij/het rokeert
  • wij rokeren
  • jullie rokeren
  • zij rokeren

Simple past

  • I castled
  • you castled
  • he/she/it castled
  • we castled
  • you castled
  • they castled

Onvoltooid verleden tijd

  • ik rokeerde
  • jij rokeerde
  • hij/zij/het rokeerde
  • wij rokeerden
  • jullie rokeerden
  • zij rokeerden

Present perfect

  • I have castled
  • you have castled
  • he/she/it has castled
  • we have castled
  • you have castled
  • they have castled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gerokeerd
  • jij hebt gerokeerd
  • hij/zij/het heeft gerokeerd
  • wij hebben gerokeerd
  • jullie hebben gerokeerd
  • zij hebben gerokeerd

Past perfect

  • I had castled
  • you had castled
  • he/she/it had castled
  • we had castled
  • you had castled
  • they had castled

Voltooid verleden tijd

  • ik had gerokeerd
  • jij had gerokeerd
  • hij/zij/het had gerokeerd
  • wij hadden gerokeerd
  • jullie hadden gerokeerd
  • zij hadden gerokeerd

Future

  • I will castle
  • you will castle
  • he/she/it will castle
  • we will castle
  • you will castle
  • they will castle

Toekomende tijd I

  • ik zal rokeren
  • jij zult rokeren
  • hij/zij/het zal rokeren
  • wij zullen rokeren
  • jullie zullen rokeren
  • zij zullen rokeren

Future perfect

  • I will have castled
  • you will have castled
  • he/she/it will have castled
  • we will have castled
  • you will have castled
  • they will have castled

Toekomende tijd II

  • ik zal gerokeerd hebben
  • jij zult gerokeerd hebben
  • hij/zij/het zal gerokeerd hebben
  • wij zullen gerokeerd hebben
  • jullie zullen gerokeerd hebben
  • zij zullen gerokeerd hebben

Conditional present

  • I would castle
  • you would castle
  • he/she/it would castle
  • we would castle
  • you would castle
  • they would castle

Conditionalis I

  • ik zou rokeren
  • jij zou rokeren
  • hij/zij/het zou rokeren
  • wij zouden rokeren
  • jullie zouden rokeren
  • zij zouden rokeren

Conditional perfect

  • I would have castled
  • you would have castled
  • he/she/it would have castled
  • we would have castled
  • you would have castled
  • they would have castled

Conditionalis II

  • ik zou hebben gerokeerd
  • jij zou hebben gerokeerd
  • hij/zij/het zou hebben gerokeerd
  • wij zouden hebben gerokeerd
  • jullie zouden hebben gerokeerd
  • zij zouden hebben gerokeerd

Imperative

  • you castle
  • you castle

Imperatief

  • jij rokeer
  • jullie rokeert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van castle