Engels

Nederlands

Present

  • I close
  • you close
  • he/she/it closes
  • we close
  • you close
  • they close

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ga toe
  • jij gaat toe
  • hij/zij/het gaat toe
  • wij gaan toe
  • jullie gaan toe
  • zij gaan toe

Simple past

  • I closed
  • you closed
  • he/she/it closed
  • we closed
  • you closed
  • they closed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ging toe
  • jij ging toe
  • hij/zij/het ging toe
  • wij gingen toe
  • jullie gingen toe
  • zij gingen toe

Present perfect

  • I have closed
  • you have closed
  • he/she/it has closed
  • we have closed
  • you have closed
  • they have closed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben toegegaan
  • jij bent toegegaan
  • hij/zij/het is toegegaan
  • wij zijn toegegaan
  • jullie zijn toegegaan
  • zij zijn toegegaan

Past perfect

  • I had closed
  • you had closed
  • he/she/it had closed
  • we had closed
  • you had closed
  • they had closed

Voltooid verleden tijd

  • ik was toegegaan
  • jij was toegegaan
  • hij/zij/het was toegegaan
  • wij waren toegegaan
  • jullie waren toegegaan
  • zij waren toegegaan

Future

  • I will close
  • you will close
  • he/she/it will close
  • we will close
  • you will close
  • they will close

Toekomende tijd I

  • ik zal toegaan
  • jij zult toegaan
  • hij/zij/het zal toegaan
  • wij zullen toegaan
  • jullie zullen toegaan
  • zij zullen toegaan

Future perfect

  • I will have closed
  • you will have closed
  • he/she/it will have closed
  • we will have closed
  • you will have closed
  • they will have closed

Toekomende tijd II

  • ik zal toegegaan zijn
  • jij zult toegegaan zijn
  • hij/zij/het zal toegegaan zijn
  • wij zullen toegegaan zijn
  • jullie zullen toegegaan zijn
  • zij zullen toegegaan zijn

Conditional present

  • I would close
  • you would close
  • he/she/it would close
  • we would close
  • you would close
  • they would close

Conditionalis I

  • ik zou toegaan
  • jij zou toegaan
  • hij/zij/het zou toegaan
  • wij zouden toegaan
  • jullie zouden toegaan
  • zij zouden toegaan

Conditional perfect

  • I would have closed
  • you would have closed
  • he/she/it would have closed
  • we would have closed
  • you would have closed
  • they would have closed

Conditionalis II

  • ik zou zijn toegegaan
  • jij zou zijn toegegaan
  • hij/zij/het zou zijn toegegaan
  • wij zouden zijn toegegaan
  • jullie zouden zijn toegegaan
  • zij zouden zijn toegegaan

Imperative

  • you close
  • you close

Imperatief

  • jij ga toe
  • jullie gaat toe

Verwijzingen

Bekijk 20 definitie(s) van close