Engels

Nederlands

Present

  • I commit
  • you commit
  • he/she/it commits
  • we commit
  • you commit
  • they commit

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zet vast
  • jij zet vast
  • hij/zij/het zet vast
  • wij zetten vast
  • jullie zetten vast
  • zij zetten vast

Simple past

  • I committed
  • you committed
  • he/she/it committed
  • we committed
  • you committed
  • they committed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zette vast
  • jij zette vast
  • hij/zij/het zette vast
  • wij zetten vast
  • jullie zetten vast
  • zij zetten vast

Present perfect

  • I have committed
  • you have committed
  • he/she/it has committed
  • we have committed
  • you have committed
  • they have committed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vastgezet
  • jij hebt vastgezet
  • hij/zij/het heeft vastgezet
  • wij hebben vastgezet
  • jullie hebben vastgezet
  • zij hebben vastgezet

Past perfect

  • I had committed
  • you had committed
  • he/she/it had committed
  • we had committed
  • you had committed
  • they had committed

Voltooid verleden tijd

  • ik had vastgezet
  • jij had vastgezet
  • hij/zij/het had vastgezet
  • wij hadden vastgezet
  • jullie hadden vastgezet
  • zij hadden vastgezet

Future

  • I will commit
  • you will commit
  • he/she/it will commit
  • we will commit
  • you will commit
  • they will commit

Toekomende tijd I

  • ik zal vastzetten
  • jij zult vastzetten
  • hij/zij/het zal vastzetten
  • wij zullen vastzetten
  • jullie zullen vastzetten
  • zij zullen vastzetten

Future perfect

  • I will have committed
  • you will have committed
  • he/she/it will have committed
  • we will have committed
  • you will have committed
  • they will have committed

Toekomende tijd II

  • ik zal vastgezet hebben
  • jij zult vastgezet hebben
  • hij/zij/het zal vastgezet hebben
  • wij zullen vastgezet hebben
  • jullie zullen vastgezet hebben
  • zij zullen vastgezet hebben

Conditional present

  • I would commit
  • you would commit
  • he/she/it would commit
  • we would commit
  • you would commit
  • they would commit

Conditionalis I

  • ik zou vastzetten
  • jij zou vastzetten
  • hij/zij/het zou vastzetten
  • wij zouden vastzetten
  • jullie zouden vastzetten
  • zij zouden vastzetten

Conditional perfect

  • I would have committed
  • you would have committed
  • he/she/it would have committed
  • we would have committed
  • you would have committed
  • they would have committed

Conditionalis II

  • ik zou hebben vastgezet
  • jij zou hebben vastgezet
  • hij/zij/het zou hebben vastgezet
  • wij zouden hebben vastgezet
  • jullie zouden hebben vastgezet
  • zij zouden hebben vastgezet

Imperative

  • you commit
  • you commit

Imperatief

  • jij zet vast
  • jullie zet vast

Verwijzingen

Bekijk 13 definitie(s) van commit