Vervoeging van commute

Engels

Nederlands

Present

  • I commute
  • you commute
  • he/she/it commutes
  • we commute
  • you commute
  • they commute

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik pendel
  • jij pendelt
  • hij/zij/het pendelt
  • wij pendelen
  • jullie pendelen
  • zij pendelen

Simple past

  • I commuted
  • you commuted
  • he/she/it commuted
  • we commuted
  • you commuted
  • they commuted

Onvoltooid verleden tijd

  • ik pendelde
  • jij pendelde
  • hij/zij/het pendelde
  • wij pendelden
  • jullie pendelden
  • zij pendelden

Present perfect

  • I have commuted
  • you have commuted
  • he/she/it has commuted
  • we have commuted
  • you have commuted
  • they have commuted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gependeld
  • jij hebt gependeld
  • hij/zij/het heeft gependeld
  • wij hebben gependeld
  • jullie hebben gependeld
  • zij hebben gependeld

Past perfect

  • I had commuted
  • you had commuted
  • he/she/it had commuted
  • we had commuted
  • you had commuted
  • they had commuted

Voltooid verleden tijd

  • ik had gependeld
  • jij had gependeld
  • hij/zij/het had gependeld
  • wij hadden gependeld
  • jullie hadden gependeld
  • zij hadden gependeld

Future

  • I will commute
  • you will commute
  • he/she/it will commute
  • we will commute
  • you will commute
  • they will commute

Toekomende tijd I

  • ik zal pendelen
  • jij zult pendelen
  • hij/zij/het zal pendelen
  • wij zullen pendelen
  • jullie zullen pendelen
  • zij zullen pendelen

Future perfect

  • I will have commuted
  • you will have commuted
  • he/she/it will have commuted
  • we will have commuted
  • you will have commuted
  • they will have commuted

Toekomende tijd II

  • ik zal gependeld hebben
  • jij zult gependeld hebben
  • hij/zij/het zal gependeld hebben
  • wij zullen gependeld hebben
  • jullie zullen gependeld hebben
  • zij zullen gependeld hebben

Conditional present

  • I would commute
  • you would commute
  • he/she/it would commute
  • we would commute
  • you would commute
  • they would commute

Conditionalis I

  • ik zou pendelen
  • jij zou pendelen
  • hij/zij/het zou pendelen
  • wij zouden pendelen
  • jullie zouden pendelen
  • zij zouden pendelen

Conditional perfect

  • I would have commuted
  • you would have commuted
  • he/she/it would have commuted
  • we would have commuted
  • you would have commuted
  • they would have commuted

Conditionalis II

  • ik zou hebben gependeld
  • jij zou hebben gependeld
  • hij/zij/het zou hebben gependeld
  • wij zouden hebben gependeld
  • jullie zouden hebben gependeld
  • zij zouden hebben gependeld

Imperative

  • you commute
  • you commute

Imperatief

  • jij pendel
  • jullie pendelt

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van commute