Vervoeging van consolidate

Onbepaalde wijs (infinitief): to consolidate

Engels

Nederlands

Present

  • I consolidate
  • you consolidate
  • he/she/it consolidates
  • we consolidate
  • you consolidate
  • they consolidate

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bevestig
  • jij bevestigt
  • hij/zij/het bevestigt
  • wij bevestigen
  • jullie bevestigen
  • zij bevestigen

Simple past

  • I consolidated
  • you consolidated
  • he/she/it consolidated
  • we consolidated
  • you consolidated
  • they consolidated

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bevestigde
  • jij bevestigde
  • hij/zij/het bevestigde
  • wij bevestigden
  • jullie bevestigden
  • zij bevestigden

Present perfect

  • I have consolidated
  • you have consolidated
  • he/she/it has consolidated
  • we have consolidated
  • you have consolidated
  • they have consolidated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bevestigd
  • jij hebt bevestigd
  • hij/zij/het heeft bevestigd
  • wij hebben bevestigd
  • jullie hebben bevestigd
  • zij hebben bevestigd

Past perfect

  • I had consolidated
  • you had consolidated
  • he/she/it had consolidated
  • we had consolidated
  • you had consolidated
  • they had consolidated

Voltooid verleden tijd

  • ik had bevestigd
  • jij had bevestigd
  • hij/zij/het had bevestigd
  • wij hadden bevestigd
  • jullie hadden bevestigd
  • zij hadden bevestigd

Future

  • I will consolidate
  • you will consolidate
  • he/she/it will consolidate
  • we will consolidate
  • you will consolidate
  • they will consolidate

Toekomende tijd I

  • ik zal bevestigen
  • jij zult bevestigen
  • hij/zij/het zal bevestigen
  • wij zullen bevestigen
  • jullie zullen bevestigen
  • zij zullen bevestigen

Future perfect

  • I will have consolidated
  • you will have consolidated
  • he/she/it will have consolidated
  • we will have consolidated
  • you will have consolidated
  • they will have consolidated

Toekomende tijd II

  • ik zal bevestigd hebben
  • jij zult bevestigd hebben
  • hij/zij/het zal bevestigd hebben
  • wij zullen bevestigd hebben
  • jullie zullen bevestigd hebben
  • zij zullen bevestigd hebben

Conditional present

  • I would consolidate
  • you would consolidate
  • he/she/it would consolidate
  • we would consolidate
  • you would consolidate
  • they would consolidate

Conditionalis I

  • ik zou bevestigen
  • jij zou bevestigen
  • hij/zij/het zou bevestigen
  • wij zouden bevestigen
  • jullie zouden bevestigen
  • zij zouden bevestigen

Conditional perfect

  • I would have consolidated
  • you would have consolidated
  • he/she/it would have consolidated
  • we would have consolidated
  • you would have consolidated
  • they would have consolidated

Conditionalis II

  • ik zou hebben bevestigd
  • jij zou hebben bevestigd
  • hij/zij/het zou hebben bevestigd
  • wij zouden hebben bevestigd
  • jullie zouden hebben bevestigd
  • zij zouden hebben bevestigd

Imperative

  • you consolidate
  • you consolidate

Imperatief

  • jij bevestig
  • jullie bevestigt

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van consolidate