Vervoeging van crash

Engels

Nederlands

Present

  • I crash
  • you crash
  • he/she/it crashes
  • we crash
  • you crash
  • they crash

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bots
  • jij botst
  • hij/zij/het botst
  • wij botsen
  • jullie botsen
  • zij botsen

Simple past

  • I crashed
  • you crashed
  • he/she/it crashed
  • we crashed
  • you crashed
  • they crashed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik botste
  • jij botste
  • hij/zij/het botste
  • wij botsten
  • jullie botsten
  • zij botsten

Present perfect

  • I have crashed
  • you have crashed
  • he/she/it has crashed
  • we have crashed
  • you have crashed
  • they have crashed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gebotst
  • jij hebt gebotst
  • hij/zij/het heeft gebotst
  • wij hebben gebotst
  • jullie hebben gebotst
  • zij hebben gebotst

Past perfect

  • I had crashed
  • you had crashed
  • he/she/it had crashed
  • we had crashed
  • you had crashed
  • they had crashed

Voltooid verleden tijd

  • ik had gebotst
  • jij had gebotst
  • hij/zij/het had gebotst
  • wij hadden gebotst
  • jullie hadden gebotst
  • zij hadden gebotst

Future

  • I will crash
  • you will crash
  • he/she/it will crash
  • we will crash
  • you will crash
  • they will crash

Toekomende tijd I

  • ik zal botsen
  • jij zult botsen
  • hij/zij/het zal botsen
  • wij zullen botsen
  • jullie zullen botsen
  • zij zullen botsen

Future perfect

  • I will have crashed
  • you will have crashed
  • he/she/it will have crashed
  • we will have crashed
  • you will have crashed
  • they will have crashed

Toekomende tijd II

  • ik zal gebotst hebben
  • jij zult gebotst hebben
  • hij/zij/het zal gebotst hebben
  • wij zullen gebotst hebben
  • jullie zullen gebotst hebben
  • zij zullen gebotst hebben

Conditional present

  • I would crash
  • you would crash
  • he/she/it would crash
  • we would crash
  • you would crash
  • they would crash

Conditionalis I

  • ik zou botsen
  • jij zou botsen
  • hij/zij/het zou botsen
  • wij zouden botsen
  • jullie zouden botsen
  • zij zouden botsen

Conditional perfect

  • I would have crashed
  • you would have crashed
  • he/she/it would have crashed
  • we would have crashed
  • you would have crashed
  • they would have crashed

Conditionalis II

  • ik zou hebben gebotst
  • jij zou hebben gebotst
  • hij/zij/het zou hebben gebotst
  • wij zouden hebben gebotst
  • jullie zouden hebben gebotst
  • zij zouden hebben gebotst

Imperative

  • you crash
  • you crash

Imperatief

  • jij bots
  • jullie botst

Verwijzingen

Bekijk 15 definitie(s) van crash